zondag 18 december 2016

Slangen en duivels in de dojo - omgaan met moeilijke trainingspartners

Als alle judoka in een sportschool nou engeltjes waren... dan was elke training een feest. Of niet, want onze sensei zegt heel vaak bij randori "niet te lief!" als de judoka niet hard genoeg er tegenaan lijken te gaan. Niet alleen aaibare lammetjes of schattige engeltjes dus, maar soms ook slangen en duivels. Wat doen we er mee?

Allereerst moeten we altijd goed voor ogen hebben dat judo geen sport is, maar een manier van leven die voor het dagelijks leven opleidt. En aangezien onze wereld vol zit met mensen van allerlei slag, van echte vrienden tot halve terroristen, is het goed om op de mat met iedereen te leren omgaan, net als rijlessen ook niet alleen moeten plaatsvinden op een stralende dag met alleen maar aardige dorpsbewoners in stille straten, maar ook met trainen op agressieve bestuurders in opgevoerde golfjes, of bij slecht zicht met regen en ijzel. Judoles als een kans om te leren.

Een grondhouding voor elke judoka, ongeacht of hij met engelen of duivels moet omgaan, is heijoshin 平常心. Ik schreef er dik 2 jaar geleden als eens over. Je niet laten opfokken, maar altijd rustig blijven. Dat is in het verkeer op straat en tussen mensen zo, maar ook op de mat. De-escaleren.

Bij de 'duiveltjes', de moeilijke of zelfs ellendige trainingspartners, moeten we dan ook nog goed onderscheid maken tussen:
  • pestkoppen - judoka die het leven van hun medejudoka opzettelijk verzieken
  • klungels - judoka die (enorm) hun best doen, maar gewoon technisch (nog) zuigen en waar je dus lastig mee kunt trainen
  • mentaal beperkte judoka - lichamelijk prima in orde, maar moeilijk als partners (en daar zijn er steeds meer van tegenwoordig, lijkt wel)
  • luie/bange judoka of judoka die het snel opgeven en aan de kant willen zitten zonder reden
De categorieën 2 en 3 zijn dan beter te verdragen omdat deze judoka er niet zo veel aan kunnen doen. 

Hoe kunnen we omgaan met de moeilijke trainingspartners?

1) Wegstappen/ontwijken. Mij lijkt dat dit alleen verstandig is als een trainingspartner jou of zichzelf in gevaar brengt. Dat kan zijn omdat hij/zij een agressieve opzettelijke pestkop lijkt, maar meestal zijn de klieren in de les van binnen onzekere typen die helemaal niet zo geweldig zijn als ze zich voordoen. Als ze agressief, en/of technisch niet vaardig zijn, is trainen met zulke mensen wel enorm oppassen. Dan moet je je afvragen of je dat kunt hanteren. Zo niet, stap weg. Dat geldt ook als je traint met een judoka die onopzettelijk te weinig controle heeft, en die bijvoorbeeld te zwaar is om goed op te vangen. Of als iemand om psychische redenen of angsten niet een basis-veiligheid kan geven. Gevaar = stop. Net als op straat. Maar als er geen gevaar dreigt? Stap er dan op af, en help ze een les te leren. Stap niet meteen weg.

2) Leren, altijd leren. Judo is bedoeld om het karakter van mensen te verfijnen. Dat kan net als bij een diamant, alleen door er aan te schuren, te slijpen en te polijsten. Dan moet er wat wrijving kunnen ontstaan en soms ook wat 'geweld' gebruikt worden. We leren van en met elkaar, en misschien is die ellendige trainingspartner dan wel voorbestemd om jouw ideale partner te zijn. Hij leert van jou om langzaamaan te veranderen. En jij leert voor het alledaagse leven om rustig de meest vervelende situaties te doorstaan. Dat geldt ook als een judoka buiten zijn schuld enorm 'afhoudt' tijdens een randori, of door gebrek aan soepelheid en aanvoelen, als een 'houthakker' tegen je benen schopt. Tenzij je herstellende bent van een blessure of om een andere reden kwetsbaarder bent, moet je maar bedenken dat die lomperik alleen kan leren als anderen tóch met hem trainen. Als je een lagere band hebt, moet je blij zijn om te werken met hogere gegradueerden die jou verdragen en wat willen laten leren, en als je een hogere band hebt, is het ook jouw taak om anderen mee te nemen in dienstbaarheid.

3) Verantwoordelijkheid nemen. Ik heb ook wel eens een pestkop gekend in onze groep, die ik makkelijk kon hanteren, beter dan andere, minder sterke judoka die dan het mikpunt werden. Dan voelde ik het als mijn verantwoordelijkheid om die andere judoka te beschermen tegen de agressie en dan zelf de 'klappen' op te vangen. En zo hebben judoka met een hogere band altijd een zekere verantwoordelijkheid. Natuurlijk is het fijn om met mensen te trainen die een hogere band hebben en die goed kunnen judoën. Maar dat geldt ook voor de mensen die na jou komen in de rij. Hoe dichter je bij de sensei mag zitten, hoe barmhartiger je moet kunnen zijn, tenzij het gevaarlijk is.

Zo bezien zijn de duivels en slangen niet in de eerste plaats een probleem, maar meer een kans. Om socialer te worden, verdraagzamer, leervaardiger en... uiteindelijk betere judoka en mensen te worden.



zondag 11 december 2016

Shu ha ri 守破離 ofwel de fasen van leren

Shu ha ri 守破離 is een concept wat in veel budo-wegen voorkomt, maar wat - zoals zoveel achtergronden - in het judo niet verder wordt bestudeerd. Behalve dan door Sebastiaan Fransen dan, die er in oktober dit jaar een prima blog aan wijdde. Veel wat hij schreef had ik ook gezien, maar ik heb zo nog wat eigen accenten.

Shu ha ri is een fundamenteel patroon wat zelfs in de middeleeuwen gebruikt werd in het gildewezen, en wat in zekere zin nog steeds de basis is van een academische carrière, met de bijbehorende titelatuur. Dit is echter de Japanse traditie, waar het echt bij alle wegen wordt gebruikt, van budo tot chado tot shodo tot shogi tot noh. Ontwikkeling in fasen.

Shu 守 (“bewaren”) is de fase van de leerling die traint of werkt onder een meester. Dat betekent dat de leerling trouw reproduceert wat hij leert, technieken nadoet, reeksen overnames of combinaties, of zelfs kata als grammaticales, stapje voor stapje, puntje voor puntje, repeteert. Geen discussies, gewoon doen. Het is zoals een middelbare school, of de propedeuse-fase in een MBO/HBO-opleiding, of zelfs nog wel een bachelor-periode. In academische termen: toetsen bestaan nog vaak uit reproductie, met weinig of geen eigen abstracties, het is puur het kennen of iets kunnen toepassen van het geleerde. 
In deze fase is de kwaliteit van de leraar van enorm belang. Slecht aangeleerd, is slecht gekopieerd en dus chaos naderhand, en dat werkt door in latere fases. Het is om die reden ook niet juist om te denken dat judolessen voor witte en gele banden wel even door een soort senpai kunnen worden gegeven. Elke les moet worden gegeven door een echt goede leraar, anders werkt het kopieergedrag van de leerling later tegen de kunst. (Ik heb wel eens judolessen gezien die voor de beginners met speelse namen 'leuke' worpjes deden, bijvoorbeeld tai otoshi als een struikelworp over een 'tuinhekje'. Zonder balansverstoring uit de armen en het werpen met je lichaam tai otoshi aanleren als beenworp, betekent echter wel dat een judoka later die hele worp opnieuw moet leren en krijg het er dan nog maar eens uit...)

Ha 破 (“breken, verscheuren”) is de fase waarin de student zoveel weet dat hij meer zijn eigen weg kan gaan. Een gezel, een 'doctorandus' in academische termen. Hij doet nu meer dan reproduceren, maar gaat ook experimenteren. Dieper begrip en abstracties maken dat mogelijk. Men vergelijkt het wel eens met 'puberen', maar ik vind dat niet een goed beeld. Want als de leerling bij zijn experimenten in verzet komt tegen de sensei, moet deze hem net zo wegsturen als een professor aan een universiteit een student die in zijn afstudeerscriptie weliswaar blijk geeft van zelfstandig academisch denken, maar geen verdere begeleiding wenst. Of de promovendus die geen hoogleraar nodig denkt te hebben voor zijn dissertatie. Toch is het zo dat in de ha-fase de judoka/student moet laten zien over zelfstandigheid te beschikken. Het kan in judotermen wellicht vergeleken worden met een danexamen, maar dan wel een bovengemiddeld goed examen. Dan moet het kata 'leven' en niet een trouwe kopie van de Kodokan-dvd. Dan moet het eigen werkstuk getuigen van inzicht in bewegen en judo-gevoel, en de interactie met uke een echt samenspel wat méér is dan alleen 1000 mat-uren.

Ri 離 (“verwijdering, scheiding”) is de echte meester-fase. Anders dan in het gewone ambacht, is dat binnen de gevechtskunsten een meer zeldzame hoogte. Bij academische graden is de doctorstitel of een Habilitationsschrift (tweede promotieonderzoek) zoals de Duitsers eisen voor men professor mag worden, een bewijs van zelfstandig wetenschappelijk denken, en het kunnen bedenken van iets nieuws, een eigen these of patent. Dat is bij gewone wetenschap iets gemakkelijker dan bij iets als judo. Een judoka vindt niets nieuws uit, hooguit kan men verwachten dat een 'grootmeester' zo totaal en geheel 'judo' is, dat zijn aanvoelen en beleven uitstijgt boven wat zijn eigen grootste leraren hebben bijgebracht. Net als bij een universiteitscarrière is zo'n grootmeestersgraad overigens ook onder meerdere excellente professoren behaald. Je moet 'meer van de wereld' hebben gezien, in judotermen: véél meer dan je eigen vaderland en Japan. Wellicht dat zelfs het hebben van een kohaku obi op zich nog geen teken van ri is. Velen die een zesde dan of hoger hebben, zijn nog steeds niet echt origineel in hun judo, of weten zelfs dan simpelweg nog veel te weinig van de diepere lagen van het judo, al zijn ze technisch misschien nog zo briljant. Een ware meester is veelzijdig op alle terreinen van de kunst...

De werkelijkheid

De meeste judoka blijven eenvouding in de shu-fase. Het vreemde is, dat judoka in het westen meer moeite lijken te hebben met de shu-fase, omdat wij van nature veel eigengereider en creatiever zijn en dús niet als een Japanner één op één (willen) kopiëren. Wij willen meteen weten waarom en stellen vragen, wat niet een beginnershouding is in Japanse gevechtskunsten. Daar is het meer zoals Bruce Lee leert: "don't think, féél!" Een Japanner heeft na de reproductiefase soms meer moeite met de ha- en zeker de ri-fase. Uit eerbied voor de edelmoedige voorlopers, wil/kan men geen eigen wegen gaan. Dat verklaart een hoge trainingsintensiteit, maar zeldzamer eigen wegen, en een meer nederige houding ook als men een hele hoge dangraad heeft. Westerlingen kunnen sneller loskomen van de eerste leerjaren, maar uiteraard ook vaak te snel en zonder de ijzeren trainingsdiscipline. Ook in wetenschappelijke kringen is de gemakszucht van de Nederlander groter dan zijn tomeloze ijver, en op de mat gaat dat gelijk op, maar we weten het wel snel beter dan de rest, en eerbied voor een leermeester is wat minder nodig, denken we. Al zijn er in de geschiedenis van het judo voldoende voorbeelden bekend van Japanners die na allerlei ruzies met Kodokan of Butokukai-officials ook gewoon in een ander land hun eigen lijn uitzetten, waaraan we in Europa overigens een aantal excellente (eigenwijze) sensei te danken hebben gehad, zoals Hirano, Michigami en Abbe Kenshiro. Ja, die mannen waren ri in hun judo... Slechts een enkeling bereikt hun niveau.


zondag 4 december 2016

Waarom onze randori niet het complete wedstrijdjudo leert

We weten allemaal dat we het in een wedstrijd niet per se redden als we alleen maar focussen op de ene ippon-worp. Heel vaak krijgen judoka de ippon als ze hem niet helemaal verdienen (te weinig snelheid, te weinig controle) maar soms ook omgekeerd: je denkt een ippon te hebben en je krijgt een waza-ari of zelfs een yuko.
In elke dojo wordt daarom geleerd om het dan op de grond af te maken. Super snel vanuit de controle van de worp doorgaan naar de controle van een houdgreep of zelfs een klem of verwurging. Om dan de tijd vol te maken en zo te controleren dat de scheidsrechter niet meteen matte geeft. 

Waarom gebeurt het in wedstrijden desondanks heel vaak niet? Judoka weten niet de overgang te maken naar de grond, gesteld dat ze na een worp hun eigen balans hielden...
Iemand vertelde eens: dat komt omdat onze randories niet de echte wedstrijdsituatie weergeven. Niet alleen omdat er geen scheidsrechter bij is. Niet alleen omdat het nu eenmaal randori tachi waza is, en niet newaza. Heel simpel: ga vooral niet op een mat vol andere judoka door in newaza. Een gewone staande randori betekent continu weg-bewegen van andere bewegende judoka die elkaar willen werpen. Ga jij dan op een volle mat even lekker door in je controle, maak je een dikke kans om anderen over je heen te voelen struikelen. Randori tachi waza is: snel opstaan als je valt, voor je eigen veiligheid.

Realistische wedstrijdtraining is niet alleen een randori met scheidsrechter, maar ook met alle ruimte op de mat. Dan kun je leren om door te gaan en compleet gecontroleerd judo uit te vechten. Tsja, als je het niet leert in de dojo, is het op de wedstrijdmat een kwestie van nadenken en niet van routine. Zo verliezen heel wat judoka hun match onbedoeld. Men zou het gewoon moeten proberen. De andere judoka leren ook van kijken hè... (Mitori geiko)

Overigens: als je eenmaal op de grond bent aangekomen, heb je twee 'tegenstanders'. Als je niet leert om continu verder te bewegen tot het osaekomi-teken wordt gegeven, denkt de scheidsrechter al snel dat er niks meer gebeurt. Hij kan het (wellicht) niet goed zien en dan is matte het armoedebod wat er op volgt. Ook die strategie zou misschien geleerd moeten worden...

zondag 27 november 2016

Maku mô zô 幕妄想 : hou jezelf nooit voor de gek

De Japanse term maku mô zô 幕妄想 is afkomstig van een Zen-meester die zijn leerlingen op die manier met beide beentjes op de grond wilde zetten."Maak je geen illusies", letterlijk : "scherm je af (maku) voor valse (mo) gedachten (zo)" De voormalig toetsenist van Roxy Music, Brian Eno, heeft dit tot zijn wapenspreuk gemaakt, maar ook in de wereld van de judoka ben ik het tegengekomen, bij Syd Hoare, 8e dan en geprezen judo-historicus.

Judoka hebben nogal eens een handje van een gebrek aan realiteitszin, helaas. Mensen kijken tegen hun eigen kunnen veel te optimistisch aan. Natuurlijk is het belangrijk om positief te zijn en jezelf niet de grond in te praten. Judoka met gevoelens van minderwaardigheid kunnen soms zo bang zijn voor wedstrijden of zelfs randori, omdat verlies een deuk in hun persoon slaat, en dat is zeker niet goed. Ook dat is een illusie koesteren, namelijk dat je niks bent. 

Over het paard tillen

Maar de andere kant komt zeker zo veel voor, bij judoka, bij coaches en bij mensen die het topjudo willen begeleiden. Men ziet niet in dat wedstrijdresultaten die geen constante lijn vertonen, misschien redelijk toevallig zijn. Judoka die Nederlands kampioen worden, worden door de meeste mensen hoog ingeschat. Maar wat zegt het om één keer op het podium te komen en daarvoor en daarna er vér uit de buurt te blijven? Als je nou de ene keer nummer één bent en andere keren twee of drie, vooruit. Maar als het nooit iets van eremetaal is, dan kan men die ene uitblinker beter als gelukstreffer zien, dan jezelf echt een topjudoka te noemen. Dan kan een zwarte band ook onnodig trots maken. Wees eerlijk, van hoeveel NK-kampioenen horen we nooit meer zo veel? Uiteraard zal bij nader inzien blijken dat die ene keer alles mee zat: de loting, de afwezigheid van de gedroomde kampioenen, de scheidsrechters die eens niet moeilijk deden, en vooral: een beetje geluk in het spel. Om dan te roemen op het succes is niet zo realistisch, net zoals het ook niet serieus is om altijd de loting, de scheidsrechters of een sterk deelnemersveld te noemen als redenen waarom iemand nou nét niet op het podium kwam. Elke keer... 

Ik heb uiteraard niet zo veel verstand van wedstrijdjudo, maar ik zie wel dat er heel wat judoka enigszins over het paard worden getild door hun omgeving en dan soms echt tegen elke realiteitszin, gaan dromen van Olympisch goud of zo. De rankings van het internationaal judo werken wat dempend op illusies, omdat je daarbij echt wel op meerdere toernooien op het erepodium moet komen, maar zelfs daar kunnen enkele toevalstreffers op toernooien die hoog aangeschreven staan, het beeld vertekenen. Zodat de veelbelovende judoka 'toevallig' nét altijd tekort komen op toernooien waar echt 'iedereen' is. 

Topjudoka in eigen land?

In het eigen land is de illusie soms nog groter. De JBN heeft afgelopen zomer allerlei judoka geschikt geacht voor een RTC-traject richting de top, die via de districtskampioenschappen naar het NK mochten. Waarbij men blijkbaar vergeet dat er in sommige klasses al een NK-ticket te verkrijgen is als je de mat op stapt. Kleine groepen deelnemers, laag niveau, en vooral: veel kinderspel. Lichte jongens van 16 die kampioen in de -21 worden, dan is er toch iets aan de hand, of niet? Mag daarbij hardop worden gezegd dat je mensen een illusie aanpraat als je dan zegt: "dan ben je dus wel heel goed?" Zou de realiteit niet zijn dat er gewoon te weinig tegenstanders van niveau zijn?

Bij heel wat realistische judokenners in den lande bestaat niet voor niets de indruk dat het de laatste jaren hard achteruit holt met het niveau van de DK's en NK's...en als je kijkt wie er zo te zien niet zo'n trek hebben om in Papendal te trainen en dan nog liever ons land helemaal verlaten... waar is die top dan eigenlijk nog? En waar is die over 5 jaar?
Syd Hoare beschrijft deze wedstrijd-overmoed in zijn zeer lezenswaardige boekje Judo Strategies uit 2002.
"De moderne tendensen in de sport moedigen aan tot zelf-bedrog. Een gelukkige winst tegen een goede man of een gemakkelijk toernooi wordt overrated, vooral in de media en de judoka die de wedstrijdjudoka omringen in de eigen club." (pag. 30)
Maku mo zo

Om de illusies te overwinnen, moeten judoka misschien de vleugels uitslaan en ook trainen buiten de eigen club als ze denken zo goed te zijn. Ga maar vaak trainen met de échte top, en doe niet alleen een leuke stage in de Kodokan, maar misschien meer in Korea of Rusland, of aan een Japanse topuniversiteit - als je durft. Als ze daar werpvlees blijken te zijn op een echt zwaar toernooi of bij randories in een andere trainingsgroep gewoon gesloopt worden, moeten ze waarschijnlijk nog eens flink aan de bak. En voor de JBN en de zogenaamde judotop geldt: schep van tevoren niet op over hoeveel (Olympische medailles) ons land gaat meenemen, als je eigenlijk wel weet dat ze in Rusland, China en vooral Japan wel even een ander kaliber op de mat hebben staan. Dan weet je dat je veel geluk moet hebben, en niet vooraf in de Telegraaf je roem moet halen als je naderhand moet uitleggen waarom het wéér niet gelukt is. Maku mo zo.

Ik ken zelf een paar judoka die ik bijna overal zie winnen met bovendien ook verrassend goede technieken. Ik denk dat er een paar talenten in ons land underrated zijn (al zijn die ook nog jong dus wie weet...) Eén van hen is kampioen zowel in kata als bij allerlei wedstrijden. Dát vind ik dan bijzonder, iemand die all round is!
Een ander volg ik met plezier, al jaren. Ik blijf me verbazen dat hij met meerdere tokui waza ook op zware toernooien judoka met een ippon op de rug gooit. Maar omdat deze man behoorlijk bescheiden is en gewoon zijn studie doet zonder overdreven ambities, valt hij niet op, en wordt hij zelfs bij de JBN nauwelijks genoemd - gesteld dat hij sowieso de kans al krijgt, want er wordt momenteel meer gekeken of je verplicht meetraint, dan dat je talent hebt. Zo houden we ons voor de gek met matige talenten die een dik ego hebben, en zien we de echte talenten niet die zich koest houden of naast hun judo ook nog willen leven. Maku mo zo...

En laten we het maar niet hebben over de JBN zelf. Wat ik acht uur geleden schreef over de bestuursverkiezingen, is volgens mij een opeenstapeling van illusies, mislukkingen, politieke spelletjes waarbij mensen elkaar meer dan eens flink beschadigd hebben, met als gevolg dat de JBN een stuurloos schip geworden is. En zelf maar denken dat het een top-organisatie is. Maku mo zo... Het vele goede wat bij de JBN gebeurt, is iets van de clubs en de verenigingen waar mensen gewoon zonder idiote ambities en vuile spelletjes plezier beleven aan het spel. Gelukkig dat dát er is, daar doen we het voor, niet voor opgeklopte lucht.

zondag 20 november 2016

Kyû (級)

Kyû (級) is een Japanse term die we kennen van het judo, maar ook wordt gebruikt op de weg van de thee (chadô), het bloemschikken (ikebana) het Japans schaken (go en shogi) en alle andere activiteiten die te maken hebben met graden of het niveau van de kunst of het toepassen van vaardigheden. Kyu 級 betekent dan ook: graad, rang, classificatie.

Het Japanse Kanji heeft als radicaal (basisbestanddeel) 糸 wat 'draad' betekent. Het andere deel betekent 'verenigen'. Kyu is in plat Nederlands dan ook: de eindjes aan elkaar (leren) knopen. Elke graad weer een draad erbij, zou je kunnen zeggen. Weven. Maar in de Japanse taal is het karakter altijd verbonden met een rang of klasse. Typisch voor een Aziatische samenleving die niet (zoals de onze) sterk hiërarchisch is ingericht, en waar men mij vertelt dat je in Aziatische talen vaak zelfs onderscheid moet maken in rand en stand bij het aanspreken van mensen. Rei en beleefdheid, verbonden met iemands positie.

In de Japanse gevechtskunsten is het kyû-niveau alles wat nog niet de zwarte band heeft gehaald. Dat wil zeggen: de echte beginners hebben zelfs geen kyu-graad en die heet dan mukyu (無級): "geen kyu". 
De gekleurde banden voor de kyu-graden zijn door Jigoro Kano zo ingevoerd en zelfs door hemzelf naar Europa gebracht een eeuw geleden. (En het is dus géén westerse vinding deze keer!) Toen ik aikido deed, merkte ik daar al snel dat daar het focussen op graden en examens soms zelfs neurotische trekken aanneemt (net als de anciënniteit die er mee samenhangt) en ik hoor van een aikidoka die nu shodan heeft, dat er een enorme pressie is om door te gaan naar de volgende graad (wat dan ook nog eens een kostbare zaak is, heel wat anders dan het judo-examenbriefje). Tsja, geen wedstrijden willen maar wel willen 'presteren' - zo ontspannen is men dus ook niet... Maar in kendô en aikidô zie je aan de buitenkant niet welke graad iemand heeft. Iedereen onder shodan heeft een witte band om en de yûdansha, 有段者, letterlijk: de "dangraadhouders", hebben dus de felbegeerde zwarte band om. 

In het judo schiet het soms nog wel op met de doorstroming in welke kyu 級 je zit, maar dat is niet overal zo. In Duitsland en andere landen hebben ze meer kyu-graden en dragen judoka tot aan de blauwe band ook 'tussengraden', vergelijkbaar met onze slippen. Dan hebben ze achtereenvolgens een wit-gele band, geel, geel-oranje, oranje, oranje-groen, groen, groen-blauw en dan pas blauw en bruin. Maar als je go speelt, heb je wel dertig kyu-graden dus... 

Men zegt wel dat de kleuren van de band steeds donkerder worden, omdat de obi nooit gewassen wordt. Vandaar dat het van wit naar zwart gaat. Het is leuk bedacht uiteraard, maar ik vind het van weinig klasse getuigen dat men 'vordering' koppelt aan 'vuil'.

De judoka die op het kyû niveau zitten, noemt men vaak mudansha (無段者), letterlijk: (nog) geen danhouders. Na dat begeerlijke danexamen worden zij shodansha (初段者) en of ze dan nog verder opklimmen, dondert dan niet meer, ze heten dan voortaan yûdansha (有段者), danhouders.

Kyu-graden worden geteld met de Japanse cijfers van één tot tien, maar dan wel in omgekeerde volgorde: de laatste graad voor shodan is altijd nummer één.
* 10. Jûkyû (十級:じゅうきゅう)
* 9.  Kukyû (九級:くきゅう)
* 8.  Hachikyû (八級:はちきゅう)
* 7.  Nanakyû, Shichikyû (七級:ななきゅう, しちきゅう)
* 6.  Rokkyû (六級:ろっきゅう)
* 5.  Gokyû (五級:ごきゅう)
* 4.  Yonkyû (四級:よんきゅう)
* 3.  Sankyû (三級:さんきゅう)
* 2.  Nikyû (二級:にきゅう)
* 1.  Ikkyû (一級:いっきゅう) Nota bene 初級, (shokyû) kennen we niet, terwijl de eerste dan niet ichidan (段) is, maar dus wel shodan (初段)!

zondag 13 november 2016

Goede en slechte agressie

Er zijn mensen die beweren: "agressie is inherent aan elke lichamelijke contactsport en wordt door de deelnemers ook beoogd."
Agressie kan men omschrijven als:
"Een agressieve handeling is een gedragshandeling, niet een houding of emotie. Een agressieve handeling betekent het beschadigen of verwonden van een ander levend wezen die niet beschadigd wil worden. Belangrijk daarbij is, dat een agressieve handeling zo bedoeld  moet zijn door de agressor."
Daarbij de kanttekening:
"Per ongeluk iemand verwonden, is geen agressieve handeling als het sleutelbegrip van de intentie ontbreekt. Dat belangrijke element van de intentie heeft - begrijpelijkerwijs - het onderzoek naar agressie in sport wat ingewikkeld gemaakt, omdat het moeilijk te bepalen is wat iemands intenties is aan de hand van zijn gedrag."
Opgemerkt moet worden, dat agressie niet alleen fysiek is. Ook verbale agressie is iets wat beteugeld moet worden. Zeker in onze tijd komt daar nog eens virtuele agressie bij, via de vele sociale media. De intentie waarmee dit wordt gedaan, maar ook de remedie die judo biedt, zijn daarbij echter zeer vergelijkbaar. In die zin kan er geen onderscheid zijn tussen fysieke en geestelijke agressie, en de effecten bij degene die erdoor benadeeld wordt, zijn ook vergelijkbaar.

Onderscheid tussen goede en slechte agressie

Agressie in de sport kan men in twee hoofdcategorieën onderscheiden:
1. Vijandelijke (slechte) agressie: opzettelijk een ander schade toebrengen
2. Instrumentele (goede) agressie: de 'beschadiging' van de ander is onderdeel van het spel of de wedstrijd.

De context is dus belangrijk. In zachte gevechtskunsten zoals judo, maar ook de hardere sporten als MMA en alles wat daar tussenin zit, zit een element van instrumentele agressie. Het is geen schaken waarbij je elkaar niet aanraakt al kan bij niet fysieke sporten de morele agressie weer sterker zijn. 
Maar belangrijker om agressie te beoordelen is dus de intentie. Daar komen we later op terug want dat is wezenlijk voor judo. 

Voor de publieke opinie is er nog een ander onderscheid. 
1) Omdat we judo (of vechtsport) doen, zijn we geneigd om meer agressief gedrag te vertonen. Er ontstaat zoiets als een 'vechtersmentaliteit' die ook in andere onderdelen van het leven doorwerkt. Deze gedachte gaat er dan van uit dat de judoka die op de mat normaal niet 'vijandelijk' agressief is, dat in het alledaagse leven wél zou zijn. Buiten de mat is 'instrumentele' agressie immers niet aanwezig. Zo'n gedachte gaat er enigszins van uit dat judoka en vechtsporters een mentale dubbelheid zouden hebben. Deze gedachte wordt dan ook weinig serieus algemeen aangenomen, het is meer iets voor mensen die geen vechtsport doen (of kennen) en die bang zijn voor de kracht van een vechtsporter. Sommige goedbedoelde t-shirts doen ook alsof: "Raak me aan en je eerste judoles is gratis" en zo.

2) Judo (of vechtsport) neigt er toe om minder agressief gedrag te vertonen. De beoefenaars leren hun natuurlijke vechtersmentaliteit te beheersen en zijn net als militairen in staat om (dodelijk) geweld toe te passen, maar doen het uitsluitend binnen de context van het eigen 'spel'. Daarbuiten zijn ze juist beheerster dan anderen. Deze gedachte is de reden voor gesubsidieerde projecten van geweldbeheersing waarbij bijvoorbeeld Marokkaanse jongens die iets te veel agressie vertonen, mogen gaan kickboksen. Niet om ze vervolgens nog gevaarlijker te maken natuurlijk... 

Nu is het wel zo dat onderzoek heeft aangetoond dat beoefenaars van gevechtskunsten méér gebruik maken van louter instrumentele agressie, als de betreffende sport/weg meer aandacht schenkt aan zaken als respect en opvoeding, of fair play. Hoe meer regels, zo blijkt, hoe beter. Men leer daardoor omgaan met grenzen en het bestraffen van overtredingen in wedstrijden geeft een antenne daarvoor in het dagelijks leven. Bovendien blijkt agressie een probleem voor mannen, wat volgens onderzoek niet zozeer te maken heeft met mannelijke hormonen als testosteron, maar wel met het ego. En dat is zowel een hormonale als een moreel-opvoedkundige kwestie.

Opvoedkundige aspecten en judo

Zoals eerder aangegeven, is de intentie of motivatie bepalend in hoeverre men kan spreken van 'goede' (instrumentele) of 'slechte' (vijandelijke) agressie. 
De intentie of motivatie is iets wat niet gestuurd wordt door testosteron, maar door sociale en culturele factoren, en die worden op hun beurt weer voor een groot deel bepaald door de mate van opvoeding. (Hoewel men in onze tijd wat klaar is met de klassieke verlichte opvattingen van Rousseau dat opvoeding allesbepalend is, die theorie houdt gewoon geen stand in de praktijk waar ook wel-opgevoede mensen ontsporen.)

Waar kan opvoeding de nadruk op leggen? Op het temmen van het ego. Het onderzoek naar de werking van testosteron, komt er op uit dat dit (geslachts)hormoon tot 'haantjesgedrag' kan leiden, maar niet in de zin van geweld, maar in de zin van dominantie, status, overheersing van het eigen ikje. En bij pubers waar de hormonen extra gaan opspelen, kan dat gedrag binnen sommige culturen leiden tot geweld en agressie, want groepen mannen/jongens die allemaal de baas willen zijn, gaan zich fysiek meten. Dat is dan geen agressie, maar geldingsdrang.

Voor zulke jongeren kan judo een enorm instrument zijn omdat judo in het opvoedkundige aspect niet het ego maar het gemeenschappelijke als doel/oriëntatie heeft. Dan moet men de judoka uiteraard niet opvoeden tot een wedstrijdjudoka die tegen elke prijs wil winnen, of die als sommige 'topjudoka' een enorm ego tentoon willen spreiden. Onderzoeken laten zien dat hoge levels van egocentrisme in de sport, ook leiden tot asociaal gedrag waarbij de ander moet wijken voor het ik, en desnoods met geweld - lees: agressie waarbij de ander schade kan ondervinden.

Judo als tegenwicht tegen egoisme en testosteron-explosies, is een opvoeding van respect voor de ander, onzelfzuchtigheid, het leren waarderen van de zwakkeren, en het afzwakken van een mentaliteit van winnen. Leren verliezen en vallen in judo is een antigif tegen agressie. 
Uiteindelijk is dus het doel van judo in deze, om een bepaalde gedragsverandering teweeg te brengen als er sprake is van 'slechte' agressie, en door de training zelf of de sfeer van de sportschool het karakter van de judoka bij te schaven zodat deze zelf gaat inzien dat beheersing en respect beter is dan het botvieren van het ego. Gedragsverandering zit uiteindelijk van binnen en om iemands intenties en bedoelingen op de juiste manier te richten is een nobele maar moeilijke taak. De judoleraar heeft een grote verantwoordelijkheid...



Bron
Een artikel op een kendo-website. Citaten rondom agressie zelf vertaald en afkomstig uit:
Sport Psychology. David Tod, Joanne Thatcher, and Rachel Rahman. Palgrave Macmillan, 2010.

zondag 6 november 2016

Kata guruma is als leren fietsen


Voordat de afgelopen zomervakantie in onze sportschool begon, keek ik elke week bij een gedeelte van de les voorafgaand aan onze eigen groep. Daarin werd getraind voor het komende bandexamen. Wat die kinderen (13-16 jaar) het meest zwaar leek te vallen, was de derde schouderworp (kata guruma) De twee jongelui die ik probeerde dan wat te helpen, moesten trainen voor hun groene en blauwe band - dus dan moeten ze die toch wel kunnen maken.

Het was verschrikkelijk. Mijn welgemeend/goedbedoeld advies en de tussentijdse demonstraties (kata guruma vind ik persoonlijk een hele leuke worp) leidden niet tot een wenselijk resultaat, en ik heb me wel af zitten vragen waar hem dat nou in zat. Het was niet de juiste pakking hoog aan de mouw voor de trekkende hand. Het was niet dat ze vergaten in te stappen tussen het been van hun uke. Het was zelfs niet dat ze hun schouder en nek niet onder het zwaartepunt van uke duwden (de band). Hoe was het toch mogelijk dat ze kreunend en steunend elkaar op hun schouders wilden trekken en áls dat dan een enkele keer wel lukte, hun uke spartelend en gillend als een zoutzak van hun nek gleed? Oké, uke moest wat meer buikspieroefeningen doen om als een plankje op de schouders te gaan. Dat was zeker niet het geval bij deze lichtelijk overgewichtige kinderen. Het was vaak nog erger, dat tori zo ongeveer bezweek onder het gewicht van de zware uke, en dat beiden dan voor- of achterover op de mat donderden, zonder enige controle voor uke - die ook bij de enkele 'geslaagde' worp ontbrak overigens.

Fietsen

Later kwam het beeld bij me op van een kind dat leert fietsen. Vorige week zag ik de prachtige Japanse film Maborosi, en daarin zat ook een scene van een Japanse jongetje dat leert fietsen zonder te vallen. Ja. Een kind dat leert fietsen, doet dat vaak met kleine hulpwieltjes of aan de hand van een ouder die meerent/-fietst. Waarom? Het kind kan pas 'los' fietsen als het durft te rollen, en daarbij voldoende snelheid heeft om niet om te vallen. Gaat het fietsje te langzaam of is het kind bang, raakt het uit balans en valt opzij. Dat hebben kinderen zo als ze (nog) niet durven, maar ouderen ook weer als ze op latere leeftijd te traag en duizelig worden en daarom maar een driewieler nemen. Rollen = niet omvallen. Rollen = minimum snelheid en lichaams-coördinatie. 

Terug naar kata guruma. Wat bij de kinderen in de les ontbrak was snelheid, durf en lichaamscoördinatie. En daarom vielen ze als kinderen op hun eerste fietsje alle kanten op, maar uke 'rolde' niet over de schouders. Wat het woord guruma immers betekent, een wiel. Een stilstaand wiel kun je niet rollen, maar alleen kantelen. En zeker als uke zo bang is om te rollen dat hij op de 'rem' gaat, d.w.z. zich zwaar maakt in plaats van als een plankje mee te geven (dat is niet hetzelfde als springen). Dan ben je bezig een fiets met lekke banden in beweging te zetten - en dat is zwaar! (Zo voelt het overigens ook als je kata guruma doet met iemand die veel zwaarder is en niet weet hoe hij uke moet zijn. Hoe zwaarder, hoe minder snel in beweging, en hoe dikker de buik, hoe minder strak die staat.)

Oplossingen?

Wat kun je nou doen aan deze mislukte kata guruma oefeningen? Natuurlijk kan de sensei de kinderen leren hoge bogen te springen op een dikke valmat. Dat wordt veel gedaan, ukemi op de dikke mat. Het geeft vertrouwen bij het rollen, overwinnen van angsten voor deze 'enge' schouderworp. Maar springen is wat anders dan op een vrij specifieke manier op de schouders worden genomen. Bij de luchtsprong nemen de kids een flinke aanloop en rollen met een 'zachte buik'. Uke-zijn is een kunst op zich - ik kom daar begin volgend jaar nog eens uitgebreid op terug. Bovendien hebben bijna alle guruma-bewegingen in het judo een dubbele rotatie. Zowel voorwaarts als zijwaarts rollend tegelijk. Al is dat bij kata guruma in een elementaire uitvoering niet per se nodig, het kán namelijk ook als 'rechte' rol indien uke goede buikspieren heeft.
Is het beter om het te doen zoals in het nage no kata, waarbij de stappen een beetje snelheid maken? Ik weet het niet. Uiteindelijk lijkt het er op dat kata guruma alleen slaagt als tori en uke beiden met de juiste mindset/durf, de juiste snelheid willen maken, en daarbij niks vergeten. Juist bij deze techniek komt het er op aan dat zowel tori als uke het echt goed kunnen. Goed oefenen en dan doen. 

Juist ja, zoals leren fietsen...

zondag 30 oktober 2016

De teloorgang van kōgi en mondō in judo

Ik heb me heel vaak afgevraagd waarom we in het judo de onderwijsmethode van Jigoro Kano overboord hebben gezet, waarbij judolessen zouden moeten bestaan uit randori, kata, kōgi (les) en mondō (discussie/interactie). Waarom is dat niet meer zo?

Een antwoord, praktisch en schokkend, werd me gegeven door een judoka wiens kennis ik zeer hoog inschat (en van wie ik nog eens ooit het ultieme boek over judo hoop te gaan lezen) en die op diverse judofora als Chicorei Kano bekend is. Ik mag een deel van een forumbijdrage van 9 juli 2014 hier vertalen. Ik weet immers dat hij graag heeft dat diepere kennis over het judo wordt verspreid, maar ook dat sommige mythen worden doorgeprikt. Hoe hard dat ook mag klinken, ik ben daar een voorstander van. Zoals ik precies een jaar geleden zélf bij mijn reis naar Tokyo heb gedaan. Goed kijken en luisteren maar niet blind worden in admiratie of gehoorzaamheid aan de aloude Japanse cultuur. Kritisch blijven. Alleen als je door sommige mythes kunt heenprikken, achterhaal je waarheid, dat is wetenschappelijk denken.

Soms heeft het judo zijn eigen neergang mede te wijten aan zijn eigen falen, en heeft niet alleen de IJF en het wedstrijdgebeuren de schuld van alles... Lees, onthuts uzelf en wellicht: huiver....

Waarom is er een probleem met onderricht en het verwerven van volledige judo-kennis?
"kogi"
Daar zijn twee redenen voor. De eerste reden is, dat er fouten zitten in Kanō's eigen begrip van de natuurkundige wetten van Newton, en ten tweede zijn er problemen met het overdragen van jūdō vaardigheden of het onderricht. In Kanō's aanpak, zou jūdō op vier manieren moeten worden onderwezen: randori, kata, kōgi ofwel lessen, en mondō ofwel discussie. Jūdō is echter nooit zo overgedragen in het westen en wordt in Japan ook niet meer zo geleerd. Dat is omdat de mensen in het westen nooit wisten of begrepen dat jūdō zo zou moeten worden onderwezen. De eerste Japanse leraren in het westen hadden armzalige taalvaardigheden, en dus was de manier waarop zijn jūdō konden promoten, het demonstreren van hun gevechtskunsten en -vaardigheid, en door bekende worstelaars te verslaan in populaire pak-me-als-je- kan-wedstrijden. Aldus werd jūdō aangeleerd op één manier: randori/shiai. Het aspect van kata kwam pas veel later in beeld toen westerlingen het niveau bereikten van een zwarte band en dat deel werd binnengebracht als een essentieel aspect van de examens voor de zwarte band. Met als gevolg dat we nu op het punt zitten dat kata een ellendige positie heeft in het leertraject en dat veel westerse mensen niet het beeld hebben, of zelfs maar begrijpen wat het belang van kata is, en het beschouwen als iets vervelends, totaal gescheiden van  randori/shiai.
Toen Kanō zelf nog jūdō-onderricht gaf in Japan, onderwees hij deze vier verschillende aspecten die hij als essentieel beschouwde. Toen ik het met Fukuda Keiko had over haar relatie met Kanō en in hoeverre zij echt in het jūdō door hem was onderwezen, was het duidelijk dat de uniciteit van haar ervaring gelegen was in de conversaties die ze had met Kanō, het mondō aspect. Dus hoewel ze niet het praktische jūdō had geleerd door Kanō, gaf de mondō een soort 'mentorschap' dat voldoende was om een diep commitment voor jūdō bij haar te bewerken, zoals dat ontworpen was door Kanō. Het eerste boek van Fukuda-sensei “Born for the mat” weerspiegelt nog heel bijzonder jūdō in zijn originele vorm. Echter, de gemiddelde jūdōleraar in Japan of in het westen, heeft lang niet genoeg kennis en diepgang over datgene wat Kanō zelf wist, om effectief het component van mondō en kōgi te kunnen implementeren.

Kodokan, Tokyo,
een jaar geleden was ik er
Als je wel eens afbeeldingen ziet van Kanō en de Kōdōkan, zie hem hem soms eenvoudig in formele Montsuki Haori lessen geven voor een grote groep jūdōka die in de dōjō verzameld zijn om te luisteren naar zijn onderrichtingen. Welke jūdō dōjō doet dit tegenwoordig? Lezingen werden tot voor een paar jaar aan het begin van de Kōdōkan International Summer Kata course gehouden, maar ze werden afgeschaft nadat de Kōdōkan enkele jaren geleden een enquête hield onder de aanwezigen, en de jūdōka om feedback voor de cursus vroeg. De buitenlanders klaagden zozeer over de lezingen, dat men die heeft afgeschaft. Wat zij (de Kōdōkan) zich niet realiseerden was, dat het niet de lezingen als zodanig een probleem waren, maar de manier waarop ze werden gehouden. Jarenlang waren ze gehouden door mensen die simpelweg geen vaardigheden bezaten om les te geven of lezingen te houden. Ze waren alleen in het Japans en soms vergezeld van een kreupele deel-vertaling, gemaakt door een Japanner die zelf zo slecht Engels kende, dat het soms nog moeilijker te begrijpen was dan het Japans. En daarbij, westerlingen die niet gewend waren om lezingen bij te wonen, werden gedwongen om twee uur op de tatami te zitten in een pijnlijke positie, zonder te bewegen. Als iemand zijn verstand gebruikt, kan hij weten dat de benen en gewrichten van westerlingen niet van jongs af aan getraind zijn om in seiza of zelfs anza te zitten gedurende twee uur, en bovendien zijn veel er veel ouderen aanwezig met lichamelijke beperkingen als diabetes, hart-en vaatziekten, hernia's, en de meeste jūdōka met een wedstrijd-achtergrond van 65 jaar of ouder, hebben knie- of rugproblemen. Met andere woorden, je moet wel een beetje een imbeciel zijn om lezingen op die manier te organiseren. De lezingen waren soms zó slecht - zelfs in de zeldzame gevallen dat de inhoud interessant was - dat ik beleefd aan de Kōdōkan voorstelde dat ik de lezing een volgend jaar zelf zou houden. Ik zou het dan simultaan kunnen doen in het Engels, Japans, en zelfs Frans, en ik kon vragen beantwoorden in zeven talen. (...) Natuurlijk ging mijn voorstel voorbij aan de simpele post-koloniale houding van de Japanners die alleen aan ethnische Japanners toestaat om een lezing te geven of te onderrichten aan de Kōdōkan; en dus ging het niet door. Ik vroeg nog naar de vereisten om een Kōdōkan-leraar te worden, en hevige consternatie ontstond toen ik er op aandrong dat ze zouden aangeven wat de relevantie van huidskleur, etniciteit en gelaatstrekken was om effectief jūdōka en instructeur te zijn... Zolang als ik me herinner, was er maar één keer dat de vertalingen in de Kōdōkan volledig te begrijpen en to the point waren, toen onze vriend NBK de vertalingen verzorgde. Helaas kreeg ook hij niet de volle erkenning voor zijn vaardigheden en hulp, en God verhoede het idee dat hij of enige andere niet-Japanner uitgenodigd zou worden om op één lijn te komen staan met de andere Kōdōkan instructeurs. Dit in het licht van deze koloniale houding die de Japanners nog steeds actief toepassen. Ik zie dat kranten nog steeds personeelsadvertenties plaatsen die duidelijk maken dat alleen de mensen die behoren tot het ene ras worden gevraagd voor de baan. En deze banen zijn geen dan gevoelige posities van staatsveiligheid. Tamelijk schokkend voor een democratisch land in de 21e eeuw. Wetend dus dat gelijke rechten en niet-discriminerend gedrag nog steeds zeldzaam zijn, wordt jūdō's tweede principe van 'wederzijds welzijn en nut' tamelijk cynisch. Wie zou wel de bewaker moeten zijn van Kanō's gedachten in deze organisatie waar wederzijds welzijn gebaseerd is op discriminatie naar ras, geslacht, nationaliteit en etniciteit?

Het is wellicht een onverwachte invalshoek die de enorme tekortkomingen belicht van het principe [van onderricht], aangezien het dus mogelijk is om heel hoog op te klimmen in jūdō, zelfs 8e, 9e of 10e dan, en ondanks dat een complete racist te zijn, of ongevoelig voor menselijk lijden of ongelijkheid. Dat is serieus problematisch. 
Los van de problemen met racisme in Japan (en andere Aziatische landen) want dat is niet de kern van deze bijdrage. Wat deze judoka duidelijk maakt, is dat het in feite aan de Japanse erfgenamen van Kano's leer ligt, dat de aspecten van kogi en mondo in het judo onderuit zijn gegaan. Daarbij noteer ik de volgende punten:
- Slechte taalkundige vaardigheden
- Onvoldoende kennis van de achtergronden
- Beroerde lesmethoden en - omstandigheden
- Gebrek aan openheid naar niet-Japanse leraren en lesmethodes.

Waarbij ik dan zelf opmerk, dat na de Tweede Wereldoorlog Japan en de Kodokan niet meer zichzelf  heeft kunnen zijn. Onderhuids zal de trots altijd blijven steken, en de westerse manier van denken en wetenschap bedrijven, wordt gretig gebruikt op tal van terreinen, maar de eigen tradities en ideeën worden niet overgeleverd in andere handen. Dat is één kant van de zaak, passend bij een aloude Japanse traditie. Anderzijds vraag ik me wel eens af of ze het zouden mogen, en er in de 'voorwaarden' van de heroprichting van het Kodokan judo, niet voorzien is dat de archieven met de tradities gesloten dienden te blijven, zodat van het judo alleen de 'ongevaarlijke' sportvariant zou resteren. Wie zal het zeggen.

Zoals ik al eerder heb opgemerkt, zijn de Japanners heel gastvrij en vriendelijk, kunnen in de Kodokan zeker veel westerse judoka lekker trainen en leren, maar het gedachtegoed van Kano en de echte 'geheimen' van de weg, blijven achter gesloten deuren...

Daarmee is judo weer een soort jujutsu van de pre-Kano-ryu's geworden, waar het ging om afkijken en doen, maar het typische voor Kodokan judo - theoretische lessen en interactie - door de eigen organisatie weer teniet gedaan.

---

Ik denk deze dagen veel terug aan mijn heerlijke verblijf in Tokyo, precies een jaar geleden. Ik heb er enorm genoten, maar ook veel geleerd. Waarvan hopelijk mijn blogs het laatste jaar nog meer een spiegel zijn geweest.

zondag 23 oktober 2016

"Let op het gaat regenen"

Deze wijsheidsspreuk komt niet van de Buienradar of als onheilsbode in de herfst, maar is van een Japanse Samurai die er mee wilde zeggen: je moet geen mooi-weer-vechter willen zijn. In onze blogtermen: geen mooi-weer-judoka.

Wat is een mooi-weer-judoka? Dat is een judoka die denkt dat hij binnen een korte tijd (zo kort mogelijk) van een witte naar een zwarte band opgaat, en dat allemaal zonder veel inspanning en vooral zonder blessures, verliezen en pijn. 

Judo, een weg door de regen

Dat type Samurai bestond niet in het Oude Japan. En niet in de jujutsu-ryu waar Jigoro Kano zijn judo geboren zag worden. Judo is een 'zachte' weg, maar geen 'softe' weg van/voor watjes. Het is een weg van heel hard werken, soms ook pijn bij wat misgaat, heel veel tegenslag. Kano was zelf een mannetje dat niet zo sterk was, en in Japan heeft men sowieso de neiging om nieuwkomers niet zachtzinnig te bejegenen. Kortom: hij heeft eerst leren valbreken en weer opstaan, niet die paar keer die wij bij onze ukemi-lessen gewoonlijk doen, maar duizenden en duizenden keren. En niet op een lekkere valmat, of een 4cm dikke judomat zoals wij nu doen, maar op echte originele tatami: matten van hard rijststro waar je je voeten aan open haalde en je handen beurs waren na een training. Ik heb die tatami gezien in Japan. Hmmm daar wil ik niet op trainen. Een beetje de weg die mariniers bij het beroemde korps gaan. Beulen en afzien. Hard worden, niet klagen en doorgaan. Samen teamgeest opbouwen door de eindeloze survival van de training. 

Judoka worden echte judoka als het regent, hagelt, onweert. Als ze na veel tegenslag nog steeds willen vechten. Als ze na een serie verliespartijen lachend opstaan. Als ze lang moeten wachten op hun felbegeerde promotie. Als ze blessures overwinnen, als ze vernederingen doorstaan. 

Maar niet alleen omdat het ze overkomt, maar omdat ze er altijd klaar voor zijn. En dát bedoelde de oude Samurai met zijn spreuk: wees altijd bereid, let altijd op. Het gaat regenen, hoe dan ook. 

"I'm singing in de the Rain"...

Zijn judoka nu een stel masochisten, die plezier hebben aan ontberingen? Uiteraard niet. Maar karakter vorm je niet tijdens een zonnig tochtje, maar in de regen. Het lijden is de beste leerschool van het menszijn. Het schept doorzettingsvermogen, een sterke wil, kameraadschap. Net als spierpijn, maakt het je sterker. Enne... dat allemaal zonder klagen. Singing in the Rain. Want ook dat is judo. Blijven lachen. Er van genieten, op de hoogte- en dieptepunten. 

Op die manier traint judo voor het hele leven. Want o wee de watjes die in het leven niks meemaken. Verwende generaties zijn de ergste die er zijn. Men zegt wel dat er nu steeds meer verwende mensen rondlopen. Ouderen die een oorlog hebben meegemaakt, spugen er soms op - al hoeft dat nu ook weer niet. Maar het is wél waar. De Samurai waren model voor Japan als geheel, of ze nou echt zo deugdzaam waren als de legenden zeggen (niet dus). Een judoka is model voor het leven als geheel. Geen enkel leven wordt voltooid zonder lijden en tegenslag. Je kunt maar beter trainen om het zingend te doorstaan op de mat, dan huilend in het echte bestaan. Wees er maar klaar voor.

zondag 16 oktober 2016

Niet bang voor de horrorclown: de controle bewaren

Het nieuws

Deze week konden we lezen over de 14-jarige Luc uit Delft die op straat een zogenaamde 'horrorclown' van zich af sloeg. Een stoer verhaal natuurlijk, maar ook een goed voorbeeld waar zelfverdedigingssporten aan bijdragen.

Luc zit al sinds zijn jongste jaren op kickboksen en MMA. Kijkend naar de buurt op de video, vermoed ik dat hij niet de enige is in die wijk. Juist deze 'hardere' vechtsporten zijn populair in bepaalde lagen van de samenleving - zullen we maar zeggen. Het is de vraag of het uitdelen van trappen en stoten op straat de bedoeling van de trainingen is. Het is dat meneer de 'horrorclown' zelf in overtreding was en zich niet snel zal melden, maar anders zou Luc een aangifte aan zijn broek kunnen verwachten. Al blijkt uit het verhaal verder niet dat hij disproportioneel heeft geslagen - de clown werd immers niet het ziekenhuis in getrapt - je mag een inbreker in je huis ook niet als trapzak gebruiken.

Angst?

Toch vind ik het verhaal interessant. Niet het aantal klappen en trappen is zo boeiend, maar wél de onverstoordheid waarmee zo'n relatief kleine puber een aanvaller tegemoet treedt. De 'horrorclown' is archetypisch bedoeld als angstaanjagend fenomeen. Je kunt je aanvaller niet herkennen, je weet niet wat voor bloeddorstige attributen hij bij zich heeft. Normaal is de eerste reactie dan ook: schrik en angst. Dat is ook het doel van de 'lolbroek'. Dat een getraind vechtertje op dat moment blijkbaar géén angst voelt, heel koel zijn broertje met de honden naar huis stuurt en op zijn badslippers een volwassen man van zich af trapt, wijst op een mentale kracht die groter is dan zijn vechtkunsten.

Mentale sterkte

Daarom neem ik het verhaal ook mee op dit blog. Wat mij wel fascineert is die koelbloedigheid. Het ontbreken van een elementaire angst. Het effectief kunnen handelen in zo'n rare, onzekere situatie. Het nemen van verantwoordelijkheid en beheersing tonen. Zoals die twee Amerikaanse commando's in de Thalys naar Parijs vorig jaar, toen ze iemand een geweer hoorden doorladen: pak hem! Dit is wat commando's en militairen trainen, wat deze vechtsporten (blijkbaar) trainen, en wat... judo zou moeten kunnen trainen?

In allerlei onverwachte situaties van het leven kunnen er dreigingen op ons pad komen. Geweld. Gevaar. Het probleem is niet de situatie op zich - dat hoort bij het leven. Het probleem is de manier waarop mensen het gevaar tegemoet treden. Normaal is: een schrikreactie. Wegrennen eventueel. De angst slaat toe, en we raken de coördinatie over onszelf kwijt. Het lichaam schiet in de stress en kan in een uiterst geval in shock raken. Dat is een gevolg van een extreme impuls vanuit de hersenen, een mentaal iets dus. Zijn wij mentaal zo sterk als we soms denken? Nee, meestal blijkt in zulke situaties mentale zwakte.

Controle bewaren

Als Luc zo koel zegt: "ik zou hem zo weer pakken", en de volgende dag weer gewoon de hond gaat uitlaten, dan betekent het, dat zijn vechtsporttraining hem mentaal zó weerbaar heeft gemaakt, dat hij in deze gekke situaties de controle behoudt. En dát is het meest wezenlijke van alle gevechtskunsten. Controle. Vanuit de geest.

Wij als judoka kunnen bij dit verhaal in de spiegel kijken. Wij kunnen soms wel denken dat langdurige training van judo (ju-jutsu of aikido, of om het even welke Oosterse stijl) het herhaald doen van randori, het aflopen van wedstrijden met wisselend succes, allemaal niet zoveel betekenen in concrete situaties. Ik geef toe dat tegen een 'horrorclown' een judo-techniek minder goed zal werken dan een hoge trap. In die zin zijn ju-jutsu en ook de hardere kunsten wellicht effectiever. Maar wat óók de geoefende judoka kan/moet/zal hebben is: controle over zichzelf en zijn angsten. Blijvende coördinatie bewaren. Intensieve training wil juist dát bereiken. Randori maakt je onverschrokken bij elke aanvalsvorm. Andere kunsten dan judo trainen dan ook nog op al die verschillende (mogelijke) aanvalsvormen, zelfs de gewapende. Maar judoka moeten er mee kunnen omgaan, en gecoördineerd zelfvertrouwen hebben, balans bewaren.

Om die reden trainden de oude Samurai ook consequent in omgang met de dood, door daar zelfs een meditatie daar over te houden. Ik ga daar met Pasen volgend jaar een stukje over schrijven, dat is immers een feest waarbij de overwinning op alle angst en dood wordt gevierd. Onverschrokkenheid. Niet bang zijn. Voor niets.

Wij zouden net zo koelbloedig moeten kunnen blijven tegen aanvallen, van 'horrorclowns' of andere 'horror'-situaties. Niet paniekerig gillen maar gecontroleerd handelen. We hebben er voor geleerd. De praktijk van onze soms onherbergzame wereld is het beste examen.

-------------------------


Naschrift, dit slechts terzijde. Ik verwacht niet dat dit stukje 9.200 keer gelezen gaat worden zoals dat van vorige week over discipline, maar soms wordt dit weblog wel erg goed gelezen. Afgelopen week schoot de teller van dit weblog dan ook over de 200.000 pageviews heen. Dat had ik in 2009 niet gedacht toen ik een blogje begon over achtergronden van judo...


zondag 9 oktober 2016

Discipline is geen straf

Als een kind door ouders of opvoeder of judoleraar flink wordt aangepakt, en discipline wordt bijgebracht, lijkt de opvoeder wel eens tegenover het kind te komen staan. "Waarom ben je zo hard tegen mij?" Veel opvoeders schrikken dan terug. 'Oei, ik wil mijn kind niet pushen, niet kwetsen, niet tekort doen, geen verdriet doen.'

James Dobson, een christelijke schrijver uit Amerika, zegt daarover "the parent must convince himself that discipline is not something he does to the child, it is something he does for the child." Het is lastig te vertalen, maar het is zoveel als dat de ouder zichzelf voor ogen moet houden dat discipline niet iets is om het kind tegen te werken, maar om hem vooruit te helpen. Vroeger zei mijn eigen vader nogal eens: "het is voor je eigen bestwil". Die uitdrukking is wat in onbruik geraakt, maar het klopt soms nog steeds.

De wil van het kind

Het is de gemakkelijke weg om toe te geven aan wat een kind wil. Er zijn heel wat voorbeelden van ouders die geen nee kunnen zeggen tegen hun kinderen. Zeker niet als de kinderen precies weten wanneer ze moeten gaan schreeuwen of huilen als ze hun zin niet krijgen. Er zijn nogal wat ouders die hun kinderen om die reden niet in de hand kunnen houden. In winkels, restaurants, openbare gelegenheden... ze durven de kinderen bijna niet mee te nemen omdat het altijd krijsen wordt tot ze hun 'ijsje' hebben afgedwongen. Uit medelijden, zwakheid van de opvoeder, kan het kind alvast voor kleine tiran leren. Zogenaamd een vrij wezen, maar al snel de slaaf van zijn eigen ikje.

Verantwoordelijkheid durven nemen

De moeilijke weg is, om door de tranen/eisen/terreur van het kind heen te breken en keihard tegen jezelf te zeggen: "STOP. Het kind voedt niet zichzelf op, ik neem mijn verantwoordelijkheid, en neem de touwtjes weer in eigen hand." Niet rücksichtslos, alsof we kinderen militair moeten drillen, of weer lijf- of vrijheidsstraffen geven. Maar wel hele duidelijke grenzen trekken en helder zijn hoeveel tolerantie er zit in overschrijdingen. Bijna geen. Consequent en geordend. Ik ben er zeker van dit het ook het beste medicijn is tegen allerlei 'problemen' die in de vele 'rugzakjes' van kinderen zitten. Ongeordende en chaotische kinderen hebben wellicht geen ADHD maar gewoon geen gevoel voor grenzen en ritme. Kinderen met flink overgewicht worden niet dik van de lucht, maar wel van ouders die geen nee zeggen tegen suiker en ongezonde lekkernijen, of die geen nee kunnen zeggen tegen bankhangen in plaats van sport en bewegen. Kinderen met een grote mond hebben niet voldoende gehoord dat ze de snavel dicht moeten houden als de opvoeders dat nodig vinden. Kinderen die huilie doen als ze eens straf krijgen, hebben te weinig gehoord wat de zin is van sancties, namelijk: het gevolg van eigen (wan)gedrag en niet de fout van de opvoeder. Je kunt een kind pas de eigen verantwoordelijkheid géven als ze laten zien dat ze die kunnen némen.

En dan zijn we dus bij het uitgangspunt. Een kind moet vroeg leren eigen verantwoordelijkheid te nemen en dat kan alleen als het leert (door schade en schande) wat grenzen zijn. Een kind kan dat niet zelf op Google leren, maar heeft daar opvoeders voor nodig die door voorbeeld en woord laten zien wat de waarde is van orde en discipline. Want dat zijn de enige manieren om iets te leren: consequent, vasthoudend en strak de paden uitzetten én die ook gaan. Met net als een hond die je africht (sorry voor de vergelijking) een verstandig, geweldloos systeem om de gedragsgrenzen te trainen, anders wordt het beest vals. 

Ouders en opvoeders (en judoleraren) moeten misschien weg uit de softe opvoedingsidealen, waarbij het kind een eigen ontdekkingstocht gaat en de opvoeders alleen het traject mogen 'begeleiden'. Ook al heeft geen enkele opvoeder de volledige wijsheid in pacht: het kind leert het avontuur wat de opvoeder in petto heeft, ofwel: het judo-curriculum wat de sensei volgt. En dat moet en kán niet alleen maar leuk zijn. En de opvoeder moet en kán zich niet verwijten dat hij het kind iets wil leren. Hij doet dat niet omdat hij tégen het kind is, maar vóór het kind. 

Judolessen

Op judo toegepast. Judo is één groot opvoedingssysteem. De judoka/het kind leert door de trainingen op de mat om niet te mauwen maar wel zichzelf aan te pakken. Het leert gehoorzamen aan de sensei die als hij het goed doet, niet met zich laat sollen. Het leert om dieper te gaan dan hij zelfs soms zou willen. Om de eigen kleine wil te breken omwille van de ander en de groep. Om door pijn heen te knokken. Jong geleerd is oud gedaan.
Zoals Kano overal luid en duidelijk zegt: het lichamelijke niveau is één, maar het doel van judo is training van de geest en zo nuttig te worden voor de samenleving. Zonder discipline kan men dat hogere doel wel schudden, dan oogst men alleen nietsnutten. En daar kun je achteraf dan alleen spijt van hebben.


Iedereen moet kiezen tussen een van de twee pijnen:
de pijn van discipline of de pijn van spijt.

zondag 2 oktober 2016

Sutemi 捨て身

We kennen in het judo een serie technieken die we sutemi waza (捨身技) noemen. Offerworpen in gewoon Nederlands. Sutemi (捨て身) komt van het Japanse woord suteru (すてる) en het betekent zoveel als het wegwerpen (sute) van het lichaam/leven/vlees/je ik (mi). Over het kanji 身 (mi, ook: shin) schreef ik twee weken geleden ook al iets, het duidt ook op de hele persoon, niet alleen het vlees.

Er is een Japanse legende rondom het woord, over een paardenkastanje die in een snelle stroom terecht komt. Als de kastanje zijn zware kern niet dumpt, loslaat, zal hij zinken. Maar als hij de vrucht laat zinken, kan de bast/schil verder drijven.
Persoonlijk vind ik die vergelijking niet zo sterk omdat die schil uiteindelijk niks is, geen vrucht draagt. Het is verlies zonder effect. Dan voel ik meer voor het bijbelse beeld van een graankorrel die in de aarde valt en sterft, maar vrucht voortbrengt in de nieuwe aar die groeit. "Wie zijn leven verliest zal het winnen" zoals Jezus dan zegt.

"Wie een veldslag in gaat met alleen de wens om te overleven, zal zeker sterven. Wie de strijd aangaat met de dood voor ogen, zal zeker leven". (Samurai spreekwoord) Dit laatste past zeer bij de Japanse wijsheidsmeesters, die hun moed putten uit de meditatie over hun eigen sterven. Klaar zijn om te sterven maakt ze onsterfelijk in de geest. De kamikaze-piloten hebben dit ook zo beleefd, en in modernere zin zien we hetzelfde bij sommige islamitische groepen waar een zelfmoordactie als heldendaad wordt aangekondigd. 

In het algemeen, maar ook binnen de gevechtskunsten, kan men de sutemi ook zien als een soort 'wanhoopsactie'. Men offert zichzelf als dat nodig is, maar niet zomaar. Als het anders kan, dan gaat het anders. In die zin is ook in het judo een sutemi een bewust gekozen (strategische) 'uitweg', maar niet een hoofdweg. Als een staande techniek de ippon kan bewerken, verdient die de voorkeur. Reden waarom de sutemi waza iets zijn voor de gevorderde judoka. Nog los van het feit dat het veel meer berekening en anticiperend inzicht vraagt om door zo'n beweging een ander te kunnen werpen.

Controle

Op zich is het 'opofferen' door op de grond te vallen iets wat een dwaasheid is in een gewapende context. De reden waarom het newaza in het jujutsu er op uit is om de tegenstander snel te ontwapenen ofwel te controleren, is simpel omdat het op de grond een dodelijk gevecht kan worden.  Niemand gaat daar vrijwillig op zijn rug liggen als dat geen effect heeft. Daarom is het 'rollen' in BJJ wel leuk, maar wordt die kunst voltooid in MMA. Je moet echt opschieten met de submissie, anders ben je op je rug liggend in het nadeel en word je afgemaakt.

In het judo is de judoka die zich opoffert, er dan ook geenszins op uit om te sterven. Of een ippon-tegen te krijgen in wedstrijd termen. Met andere woorden: in tegenstelling tot de oorspronkelijke betekenis, is een sutemi in het judo wel degelijk bedoeld om de touwtjes in handen te houden en volledige controle te hebben. Je werpt jezelf niet weg, maar de uke! Jouw eigen opoffering is in feite in alle gevallen een slimme tactiek om door je eigen val, de ander mee te sleuren en op zijn rug te krijgen. Wel kan men zeggen, dat je je eigen balans vernietigt om die van de ander nog meer te vernietigen. Maar: wat ik zelf wel merk bij een aantal sutemi en wat ook in het algemeen zo is: het durven 'offeren' is ook een mentale kwestie. Van durf, overgave en dus het overwinnen van angst. Controle van de ander, maar in de eerste plaats van jezelf. Wie niet langer bang is voor vallen, en dat gecontroleerd kan doen en zelf de controle over de ander houdt, staat valt sterk. Een teken van kracht, voor de gevorderde judoka. Die dan ook de lichamelijke souplesse moet hebben om alle bewegingen te kunnen maken zonder tori of uke te blesseren. Niet voor niets dat in het G-judo deze technieken niet worden gedaan, en zelfs in het Nage no Kata als vierde en vijfde serie niet eens verplicht waren/zijn voor shodan

Sutemi in het leven

Het is ook niet moeilijk om het principe van de sutemi toe te passen op het alledaagse leven. In eerste instantie zal iedereen proberen staande te blijven, zoals een beginnende schaker geen enkel stuk wil missen. Angst. De sutemi in het alledaagse leven maakt van de 'speler'  een wat berekenender mens. Hij snapt als de schaker dat je soms een loper moet offeren als je daarmee de koningin kunt slaan. Sutemi is een vorm van effect najagen, of soms zelfs een ander laten struikelen door een move die hij niet zag aankomen. In gesprek en ontmoeting, in handel en politiek doet iedereen aan sutemi's. Iemand als Geert Wilders is er een meester in, net als Donald Trump. In principe is iedere investering een vorm van sutemi. En niemand die economie begrijpt, zal ontkennen dat 'de kosten voor de baten uitgaan'. Sutemi. Een durfkapitalist, niet bang voor wat verlies.

Daarnaast kan men het ook ethisch/moreel toepassen. Want om deugdzaam te leven, moet je soms veel laten staan. Zoals iemand zijn primaire lusten (zoals eten, drinken, seks, verslavingen) kan opofferen om gezonder, slanker, vrijer te worden. Of tijd besteden aan anderen of zwakke mensen en daarmee dienstbaar zijn aan een groter goed voor de samenleving. Dit is Jigoro Kano en jita kyoei in de kern. Loslaten kan een hoger doel nastreven en dan wordt de intentie vaak zelfs nobel. 

“Sutemi gaat niet over het opofferen van je leven, maar over het opofferen van de slechte dingen in je leven", zei Masaaki Hatsumi-Soke. Op die manier bekeken is sutemi een allegorie. Een afgeleide betekenis die over het letterlijke heen gaat naar een figuurlijke zin. Maar wel een levenstactiek en houding die de beoefenaar traint om gecontroleerder en sterker te worden. Zijn leven te winnen door schijnbaar te verliezen.

zondag 25 september 2016

Judoka met oranje band zijn vreselijk hard...

... om mee te trainen. Ik heb eens gehoord dat een ervaren sensei zei dat judoka met een oranje band "vreselijk zijn om mee te trainen". Ze hebben geen witte band meer, zijn geen beginners dus, maar ze hebben er wel plezier in dat ze al meer geleerd hebben dan die witte- en gele-banders in de rij achter hen. Ze zijn vaak wel stoer. Ze willen best vechten met judoka die groen of hoger zijn. Want ze willen zich kunnen bewijzen. Maar ze zijn veel gevaarlijker in de training dan iemand met een zwarte band. Want ze missen de fijne controle die een dangraadhouder wel geacht wordt te hebben, en ze snappen nog niet de impact van de technieken - en zoals ze eigenlijk bedoeld zijn.

Ik herken er wel iets van, ik zie regelmatig judoka met de 'nationale trots' om hun buik geknoopt en bij een paar jongere judoka in de groep die voor de onze trainden, heb ik inderdaad heel wat 'overmoedig geklungel' gezien. En ook in mijn eigen groep... heb ik de meest pijnlijke ervaringen niet gehad met de sterke danhouders, maar wel met een judoka met oranje (of groene) band. Omgekeerd werkt dat overigens ook zo. Afgelopen week had ik randori met een jonge judoka met een groene band, die niet goed snapte wanneer je moet opgeven. Eerst dacht ik dat hij in een verwurging bleef, zo laat wilde hij aftikken. Later had ik hem in tate shiho gatame die erg stevig zat, maar weer niet willen opgeven tot hij zich zo had vastgedraaid dat zijn nek serieus pijn deed. Hmmm erg vervelend, voor hem en voor mij want ik voel me toch opgelaten als anderen door te stoer gedrag pijn hebben.

Energie delen is sterker

Wat is het probleem? Het vraagt enig inzicht om te zien dat judo geen harde sport is, waarbij je je moet bewijzen door stoerheid of kracht. Het gaat om beheersing. Wie zo halverwege de kyu-graden is, heeft een basis van sommige technieken. Hij weet hoe ze werken en maakt niet meer de beginnersfouten van een 'aarzelende zachtheid': het gebrek aan power en snelheid. Maar wat is de clou van judo voor gevorderden? Is het niet dat ze donders goed weten dat ze met een techniek die ze toepassen iemand vreselijk pijn kunnen doen? Maar dat ze juist - omdat ze de hardheid van de technieken écht kennen - er in groeien om ze zacht en veilig toe te passen? Als degene met wie ze trainen dan ook maar soepel meedoet en geen domme dingen doet.

Anders gezegd: een worp uitvoeren zodat hij zit, kán op volle kracht slagen. Dat zal een oranje-bander graag proberen. Maar een échte gevorderde zal diezelfde worp technisch zó uitvoeren dat het hem niet zelf alle energie kost, én dat zijn uke veiliger valt. Want daarvoor heeft tori dan nog genoeg energie en hij gebruikt de energie van uke. En dat is dan perfectere controle. Voor beide judoka, want je moet het samen goed doen. Dat had ik laatst met een shodan met wie ik trainde. Ze zei naderhand: "wat werp jij lekker". Tsja, maar dat doet zij óók. Je hebt samen gevoel, controle en dan val je ook fijn. Toen ik afgelopen week met haar randori newaza deed, voelden we dus precies aan van elkaar waar de grens ligt, zonder overdreven stoer gedoe gewoon ophouden waar nodig.

Het hard en sterk uitvoeren is weliswaar soms een voorbereidende fase om te leren hoe het uiteindelijk moet. Een judoka moet namelijk leren welke krachten er gepaard gaan met judo. De oranje-bander zal waarschijnlijk denken dat het zijn eigen kracht is die de techniek maakt. Hij moet dat ervaren om te snappen wat power en snelheid betekenen in judo. Maar de zwarte-bander heeft geleerd hoe hij diezelfde hoeveelheid power en snelheid van die techniek déélt met zijn partner. De laatste kent de hardheid van het judo, maar maakt het zacht en flexibel door zijn gevoel bij de ander. Waardoor het niet zijn eigen kracht alleen is.


Het is goed dat er graden zijn, en goed dat er halverwege, zo rond oranje en groen, nog geen perfectie is. Dat zou te snel zijn. Judo is jarenlang werken, stap voor stap. En zelfs de hogere danhouder leert nog. Maar de essentie van het judo, het element van , het meegeven, het overnemen van energie, het soepele en het veilige, is zeldzaam bij judoka met een oranje band.  

En dan hebben we het nog niet eens over het mentale element. Want de hoogmoed dat je je moet bewijzen als je nog niet eens halverwege de kyu-graden bent... ach ja, de essentie van judo is wellicht eerder dat je de nederigheid hebt om je eigen zwakheden te kennen. De grootste overwinning beleven in de overwinning op jezelf. Wie dat kan, valt en rolt ook beter dan degene die zijn val nog niet wil nemen. In alle opzichten. 

Als je het zo bekijkt, is een oranje-bander een harde judoka, en een zwarte-bander een zachtmoedige. De laatste zal je vliegles kunnen geven en strak laten landen. Maar je komt beter terecht dan bij de eerste. Omdat de laatste geleerd heeft dat je grootste kracht je meegeven is met elkaar.

vrijdag 23 september 2016

Kuzushi (4) Jū en seiryoku zenyo

Jū ()

Jū wordt vooral effectief als kuzushi wordt toegepast.
"Jū" betekent: natuurlijk zijn,  of in andere woorden: de weg die natuurlijk is en in harmonie met de waarheid van het universum en die menselijke wezens moeten volgen. Judo is gefundeerd op de flexibele daden van lichaam en geest. Het woord flexibel betekent echter nooit zwakheid, maar meer iets als aanpassingsvermogen en geestelijke openheid. Zachtheid overwint altijd macht. Kyuzo Mifune
Het principe van   is de basis voor alle klassieke Budosporten. Wie handelt volgens het principe van is in staat altijd met de juiste kracht te reageren op een aanval. Het principe is: beweeglijkheid en flexibiliteit, zowel geestelijk als lichamelijk. Een judoka is zowel geestelijk als lichamelijk in staat zich aan te passen aan welke situatie dan ook.

Het principe van behelst twee dingen:
1) Meegeven. Het eerste principe van meegeven betekent, dat als een ander aanvalt, je die aanval niet tegengaat met dezelfde kracht of tegenstand. In relatie tot de energiestroom betekent het, dat je de energie opneemt en overneemt om hem te gebruiken tegen de ander. Op die manier wordt de energie van de aanval geneutraliseerd en omgezet in de energiestroom van de tegenaanval door jezelf. De energie die in de eigen (tegen)aanval wordt gestoken zal in normale gevallen niet veel groter zijn dan de opgevangen energie van de aanval door de ander.
2) Weerstand bieden indien nodig. Er zijn situaties waarbij de aanval van een ander niet kan worden overgenomen omdat zoiets rampzalig zou uitpakken. Dan moet er even tegenkracht worden ingezet. Maar dat is een zeer kort, afgebakend moment, wat alleen wordt toegepast als het niet anders kan. Meteen als die weerstand effect heeft gehad, wordt weer teruggeschakeld naar het meegeven.

Technieken waarbij het principe van worden toegepast noemt men ook wel 'zachte technieken' - waar ook de gebruikelijke uitleg van judo als de 'zachte weg' op teruggaat.
Aan de buitenkant is soms moeilijk om het onderscheid te maken tussen zachte en harde technieken. Het verschil zit hem ook niet in de techniek zelf, maar in de manier waarop deze wordt uitgevoerd. De norm voor zachtheid is: er wordt nooit meer kracht uitgeoefend dan strikt noodzakelijk.

Voorbeeld: tomoe-nage. Als uke (na heen-en-weer bewegen) tegen tori aanduwt, laat tori zich vallen, trekt hem over zich heen door zijn been onder het zwaartepunt van uke te zetten en hem te werpen. De duwbeweging kan dan rechtstreeks van uke komen (als actie) of na een duw door tori (als reactie). Maar het feit dat de kracht van uke komt, en hij daardoor uit balans raakt, maakt de toepassing een -techniek, zacht. Als tori uke op volle kracht over zich heentrekt,  zonder duw van uke, noemen we het geen zachte techniek meer.

Ander voorbeeld: tai-otoshi, zoals vorige week vernoemd. Als de techniek uitgaat van een mooie verrassingsaanval door tori en deze uke met volle kracht uit balans trekt vanuit de gewone rechte stand (wat de meesten doen bij tai-otoshi) is de techniek niet . Als het een gepaste reactie is op uke die zelf beweegt of reactie op een duw van tori, of een verkeerde beweging met zijn rechterbeen, dan is het wel een zachte techniek. (Zie ook: Wilfried Visser: "The Role of Unbalancing in Judo Class", paragraaf 6.4.  )

Nog een ander voorbeeld, gezien tijdens een toernooi in Nederland, februari 2008: hikikomi-gaeshi. Tori valt aan, maar uke duikt onder zijn armen door, waarschijnlijk uit angst of om een morote-gari te proberen (die mocht toen nog!). Terwijl uke vooroverbuigt komt zijn rechtervoet los van de mat. Tori buigt over uke heen, duwt hem een héél klein beetje verder naar beneden en pakt diens band. Uke staat nu op zijn tenen, helemaal uit balans en over zijn meetkundig valpunt heen. Tori geeft een kleine korte ruk aan uke's band, tori laat zich vallen, uke tuimelt spontaan voorover en tori trekt met die beweging uke verder in een rol. Beloond met ippon. Als tori uke zonder diens eigen balansverstoring met deze techniek had willen pakken, was dat waarschijnlijk niet gelukt, maar ook niet geweest. Want dan was de kracht bij de ruk aan de band te groot geweest, en dus een harde techniek.

Het principe van jū is in relatie tot kuzushi :
  • Natuurlijkheid = seiryoku zenyo: zo min mogelijk spierenergie, en zoveel mogelijk inspelen op de werking van de natuurwetten. Denk aan het citaat van Mifune: judo is in overeenstemming met de waarheid van het universum. Wie dat voelt en toepast doet aan jū-do.
  • Openheid: aanvoelen wat er gebeurt bij de ander en daarin meebewegen. Goed voelen en waarnemen en daarop inspelen. Het principe: "Duw als er aan u getrokken wordt en trek als u geduwd wordt." Dat schept bij de ander kuzushi, op basis van diens eigen kracht/beweging.
  • Zachtheid: wie veel kracht toepast, verstrakt de spieren en verraadt zichzelf  - en raakt dus eerder uit balans. Wie zich beheerst in kracht, voelt meer wat de ander doet en werkt energiezuiniger - en houdt bovendien nog genoeg reserve voor vervolgtechniek.
  • Flexibiliteit: wie soepel in balans is, kan zich snel bewegen als de ander of hijzelf uit balans raakt: soepel aanvallen én verdedigen! Denk aan Kyuzo Mifune zelf: hij was naar men zegt tijdens randori ongrijpbaar omdat hij zo flexibel was als een spook! Wie flexibel aanvalt, vecht niet alleen met domme kracht, maar vooral met soepel inspelen op de beweging van de ander. Wie flexibel is, raakt bovendien minder snel zelf uit balans omdat balans soepel kan worden hersteld. Een star lichaam verliest snel de verticale lijn: hij valt als een plank. 
Daigaku Judo Dojo (MT USA) zegt: "Jū en kuzushi zijn niet hetzelfde. Jū is een strategie. Kuzushi is een tactiek."
Dat kunnen we nu begrijpen. Wie tactisch gebruik maakt van kuzushi, hoeft nooit overdreven veel energie of kracht te gebruiken. De beweging en impuls is afgemeten, maar minimaal, omdat de werking van de natuurwetten zoveel werk uit handen neemt. Dat strategische inzicht () en die praktische toepassing (kuzushi) is de essentie van seiryoku zenyo in judo.


Seiryoku zenyo: zwaardere judoka werpen

Laten we aannemen dat ik een tegenstander heb die kracht heeft met de waarde 10. Ik heb zelf tegenover hem slechts kracht met de waarde 7. Als mijn tegenstander mij slaat met al zijn energie, zou daaruit volgen dat als ik weerstand biedt zal worden overwonnen, zelfs als ik al mijn kracht inzet. Als ik echter geen weerstand bied aan mijn krachtige tegenstander en ik me aanpas aan zijn energie en terugtrek, zal hij voorover vallen door de kracht van zijn eigen aanval. Zijn kracht van 10 zal niet veel meer zijn dan een kracht van 3 en hij zal struikelen en zijn balans verliezen. Ik zal niet uit balans worden getrokken en kan wegstappen, mijn positie bewaren en mijn originele kracht van 7 hernemen.
Kort gezegd: je zult verliezen als je een sterkere tegenstander weerstand biedt, terwijl aanpassing aan- en wegduiken voor zijn aanval zal leiden tot het verlies van zijn balans. Zijn kracht zal verminderen en je zult hem verslaan. Dit kun je toepassen op om het even welke krachtsverhoudingen. Daarom kunnen zwakkere tegenstanders in staat zijn om beduidend sterkere tegenstanders te verslaan. Dat is de theorie van jū yoku go o seisu.
(Jigoro Kano, Mind over muscle p.39-40)

Kuzushi maakt het mogelijk om - gebruik makend van de natuurwetten - veel zwaardere judoka te werpen dan volgens normale energie-verhoudingen mogelijk zou zijn.

Op loutere spierkracht kan een judoka nooit winnen van een zwaardere tegenstander. Ook dat is een wet van Newton (de tweede): beweging wordt gestuurd door snelle kilogrammen (impuls). Maar ook de derde wet van actie/reactie. Denk maar aan boksen: de vuist van iemand van 100 kilo verbrijzelt iemand van 50 kilo bij een zware maagstoot. Omgekeerd doet de vuist van iemand van 50 kilo niet veel bij iemand van 100 kilo. De kracht die wordt uitgeoefend is namelijk de optelsom van snelheid en massa/gewicht. Maar het is niet alleen een kwestie van actieve kracht, maar ook van reactieve. De kracht komt aan op een lichaam dat niet vergelijkbaar is qua massa. Als de vuist met 100 kilo tegen 50 kilo knalt, wordt 50 kilo gelanceerd omdat de reactie slechts de halve kracht is van de actie. Omgekeerd verzwikt de bokser van 50 kilo zijn vuist als zijn actie de reactie krijgt van 100 kilo tegenmassa.

Voorbeeld: zo is het ook bij aanrijdingen van auto's. Twee Suzuki Alto's die botsen met 50 km/u, kreukelen ongeveer gelijk. Als die Alto echter tegen een zware vrachtwagen aanrijdt met dezelfde snelheden, blijft er van de Alto (en van de bestuurder) niets over, terwijl de vrachtwagen mogelijk alleen lakschade heeft. Kracht is niet alleen snelheid, maar vooral gewicht en de natuurkundige reactie van het object waar het mee in aanraking komt.

Zo is het ook in judo. Een zwaardere judoka duwt een lichtere zó omver. Of smijt hem gemakkelijk over de tatami. Tenzij... de zwaardere wordt verhinderd zijn massa in te zetten omdat de massa na kuzushi prooi wordt van de zwaartekracht en de wetmatigheden rond zijn zwaartepunt. In dat geval kan hij zijn spierkracht en massa wel hébben, maar niet optimaal meer benutten. Een bokser kan ook niet effectief stoten als hij op één been staat - de kracht komt immers ook uit zijn voeten. Een zware judoka die uit balans is, heeft veel last van zijn gewicht. Gewicht is een nadeel voor het corrigeren van de verhouding tot je zwaartepunt. Want hoe meer kilo's er boven het zwaartepunt gaan uitsteken, hoe harder de zwaartekracht er aan gaat trekken. De wet van de zwaartekracht leert bovendien dat er veel meer energie nodig is om zwaardere voorwerpen te verplaatsen dan lichtere. Een zware judoka die zijn voeten moet verplaatsen, moet daar veel meer energie in stoppen. Als hij uit balans raakt, moet hij veel meer investeren om zich te corrigeren. *(ik kan er over meepraten trouwens...)

Als een zwaardere judoka dus loskomt van de grond bij een stap of beweging, is hij kwetsbaarder voor kuzushi dan iemand die lichter is, zeker als de gewichtsverhoudingen niet gelijk zijn. Wie dat doorheeft, neemt bij een zwaardere tegenstander het initiatief nét op het moment dat hij zich kwetsbaar maakt op de voeten en uit balans raakt. Dan is wel behoorlijk wat kracht vereist, maar dat is geen punt. Judoka zijn weliswaar niet overdreven sterk, maar ook niet slap. Judotechniek en kracht (impuls) betekenen altijd: kort en hevig. Bij een worp wordt even de maximale kracht uitegoefend - en omdat die kracht dan zo groot is, kan zelfs een zwaar lichaam er met een behoorlijke snelheid door in beweging worden gezet. Als de balans van de zwaardere bovendien niet optimaal (meer) is, is zijn massaverdeling verstoord en werken de wetten van gewicht en snelheid niet meer in zijn voordeel. Er is dan nog wel massa, maar geen adequate (tegen)beweging - omdat de beweging niet gevoed wordt vanuit de balans in de basis. De oude Chinese gevechtskunst Taiji kent daarom zelfs het principe dat massa in beweging gewichtloos kan lijken.

Dat is dus de kern van de natuurkundige judowet van kuzushi - met minder kracht toch werpen! Dan is een kleine duw tegen een zwaar bovenlichaam of een sublieme worp met hefboomeffect voldoende. De ander kan vanwege zijn onbalans niet meer een gewichtige tegenreactie geven, zijn zware lichaam wordt snel door de aarde aangetrokken en zijn ondergang is compleet.

Voorbeeld: wederom tai-otoshi. Uke is 80 kilo, Tori  65 kilo. Uke wordt hard naar rechtsvoor getrokken en beweegt dus met de volle 80 kilo vooruit. Hij ontmoet bij tori maar 65 kilo reactiekracht, dus zijn snelheid wordt niet volledig geremd. Daardoor wordt zijn balans extra verstoord. Tori hoeft dus niet zijn (ontoereikende) kracht te benutten om uke uit balans te trekken. Het verschil van 15 kilo lichaamsgewicht krijgt tori van uke cadeau bij diens balansverstorende duw, zeker als uke meer dan 15 kilo 'geeft'. Maar hij 'trekt' wel met de volle 65 eigen kilo's met de zware beweging van uke mee, zorgend dat hij zelf niet uit balans raakt door het 'overwicht' van uke's duw. We noemen dat 'trekken', maar in feite is het meer mee-geven met de kracht van uke! Effectief heeft tori dus zijn eigen 65 kilo + de 15-kilo-plus van uke's beweging. Daarom kan hij nu de 80 kilo van uke werpen. Daarbij moet tori het ook hebben van zijn flexibliteit en zijn eigen snelheid, waarbij zijn lichtere gewicht in zijn voordeel is. Uke valt effectief omdat zijn relatief-hogere snelheid onder zijn zwaartepunt wordt geblokkeerd door tori's been. Hij duikelt over zijn zwaartepunt en kan zich door zijn grotere gewicht moeilijk overeind houden.

Het lijkt een simpel rekensommetje in het voorbeeld van deze tai-otoshi. Er is natuurlijk wel iets op te zeggen want de beweging maakt ook de massa anders - die verplaatst zich. Maar in theorie klopt het en sommige dingen moet je simpel houden om het principe te begrijpen. De natuurkundigen maken er maar een betere som van, met alle formules, en de onbekende component van de beweging.

Volgens Jigoro Kano is kuzushi daarom het tactisch principe om judo te doen ondanks grotere gewichtsverschillen. Seiryoku gebruiken zonder grote spierkracht is de enige goede manier om judo te doen. Sterke judoka hebben namelijk niets meer aan hun kracht als ze hun balans niet optimaal weten te houden.
Als je energie verstandig laat werken, kun je iemand die veel meer kracht heeft bij wijze van spreken met één vinger tegen de grond krijgen. Als zijn balans slecht is en hij ontspannen is, zal hij vallen, ongeacht van welke kant je hem duwt. Als hij al zijn energie gebruikt om voorwaarts te bewegen, kun je die kracht niet weerstaan en terugduwen. Maar als je duwt of trekt in de richting van zijn kracht zal dat er toe leiden dat zijn balans wordt gebroken en op dat moment kun je hem verslaan. Zelfs als je tegenstander twee of drie keer zo sterk is – als je op precies op het moment dat hij uit balans is je beweging inzet, kun je hem gemakkelijk werpen door iets eenvoudigs als hem te laten struikelen.
(Jigoro Kano, Mind over Muscle p. 44-45)

** Einde van deze serie