Jū (柔)
Jū wordt vooral effectief als
kuzushi wordt toegepast.
"Jū" betekent: natuurlijk zijn, of in andere
woorden: de weg die natuurlijk is en in harmonie met de waarheid van het
universum en die menselijke wezens moeten volgen. Judo is gefundeerd op de flexibele daden van lichaam en
geest. Het woord flexibel betekent echter nooit zwakheid, maar meer iets als
aanpassingsvermogen en geestelijke openheid. Zachtheid overwint altijd macht. Kyuzo Mifune
Het principe van Jū
is de basis voor alle klassieke Budosporten. Wie handelt volgens het principe
van jū is in staat altijd met de juiste kracht te reageren op een aanval. Het
principe is: beweeglijkheid en flexibiliteit, zowel geestelijk als lichamelijk.
Een judoka is zowel geestelijk als lichamelijk in staat zich aan te passen aan
welke situatie dan ook.
Het principe van jū behelst twee dingen:
1) Meegeven. Het eerste principe van meegeven betekent, dat
als een ander aanvalt, je die aanval niet tegengaat met dezelfde kracht of
tegenstand. In relatie tot de energiestroom betekent het, dat je de energie
opneemt en overneemt om hem te gebruiken tegen de ander. Op die manier wordt de
energie van de aanval geneutraliseerd en omgezet in de energiestroom van de
tegenaanval door jezelf. De energie die in de eigen (tegen)aanval wordt
gestoken zal in normale gevallen niet veel groter zijn dan de opgevangen
energie van de aanval door de ander.
2) Weerstand bieden indien nodig. Er zijn situaties waarbij
de aanval van een ander niet kan worden overgenomen omdat zoiets rampzalig zou
uitpakken. Dan moet er even tegenkracht worden ingezet. Maar dat is een zeer
kort, afgebakend moment, wat alleen wordt toegepast als het niet anders kan.
Meteen als die weerstand effect heeft gehad, wordt weer teruggeschakeld naar
het meegeven.
Technieken waarbij het principe van jū worden toegepast
noemt men ook wel 'zachte technieken' - waar ook de gebruikelijke uitleg van
judo als de 'zachte weg' op teruggaat.
Aan de buitenkant is soms moeilijk om het onderscheid te
maken tussen zachte en harde technieken. Het verschil zit hem ook niet in de
techniek zelf, maar in de manier waarop deze wordt uitgevoerd. De norm voor
zachtheid is: er wordt nooit meer kracht uitgeoefend dan strikt noodzakelijk.
Voorbeeld: tomoe-nage. Als uke (na heen-en-weer bewegen) tegen tori aanduwt, laat tori
zich vallen, trekt hem over zich heen door zijn been onder het zwaartepunt van
uke te zetten en hem te werpen. De duwbeweging kan dan rechtstreeks van uke
komen (als actie) of na een duw door tori (als reactie). Maar het feit dat de
kracht van uke komt, en hij daardoor uit balans raakt, maakt de toepassing een
jū-techniek, zacht. Als tori uke op volle kracht over zich heentrekt, zonder duw van uke, noemen we het geen zachte techniek meer.
Ander voorbeeld:
tai-otoshi, zoals vorige week vernoemd. Als
de techniek uitgaat van een mooie verrassingsaanval door tori
en deze uke met volle kracht uit balans trekt vanuit de gewone rechte stand (wat
de meesten doen bij
tai-otoshi) is de techniek niet
jū. Als het een gepaste
reactie is op uke die zelf beweegt of
reactie op een duw van tori, of een verkeerde beweging met zijn rechterbeen,
dan is het wel een zachte techniek. (Zie ook:
Wilfried Visser: "The Role of Unbalancing in Judo Class", paragraaf 6.4. )
Nog een ander voorbeeld, gezien tijdens een toernooi in
Nederland, februari 2008: hikikomi-gaeshi. Tori valt aan, maar uke duikt onder zijn armen door, waarschijnlijk uit angst of om een
morote-gari te proberen (die mocht toen nog!). Terwijl uke vooroverbuigt komt zijn rechtervoet los
van de mat. Tori buigt over uke heen, duwt hem een héél klein beetje verder
naar beneden en pakt diens band. Uke staat nu op zijn tenen, helemaal uit balans
en over zijn meetkundig valpunt heen. Tori geeft een kleine korte ruk aan uke's
band, tori laat zich vallen, uke tuimelt spontaan voorover en tori trekt met
die beweging uke verder in een rol. Beloond met ippon. Als tori uke zonder
diens eigen balansverstoring met deze techniek had willen pakken, was dat waarschijnlijk niet
gelukt, maar ook niet jū geweest. Want dan was de kracht bij de ruk aan de band
te groot geweest, en dus een harde techniek.
Het principe van jū is in relatie tot kuzushi :
- Natuurlijkheid = seiryoku zenyo: zo min mogelijk
spierenergie, en zoveel mogelijk inspelen op de werking van de natuurwetten.
Denk aan het citaat van Mifune: judo is in overeenstemming met de waarheid van
het universum. Wie dat voelt en toepast doet aan jū-do.
- Openheid: aanvoelen wat er gebeurt bij de
ander en daarin meebewegen. Goed voelen en waarnemen en daarop inspelen. Het
principe: "Duw als er aan u getrokken wordt en trek als u geduwd
wordt." Dat schept bij de ander kuzushi, op basis van diens eigen
kracht/beweging.
- Zachtheid: wie veel kracht toepast, verstrakt de spieren en
verraadt zichzelf - en raakt dus eerder uit balans. Wie zich
beheerst in kracht, voelt meer wat de ander doet en werkt energiezuiniger - en
houdt bovendien nog genoeg reserve voor vervolgtechniek.
- Flexibiliteit: wie soepel in balans is, kan zich snel
bewegen als de ander of hijzelf uit balans raakt: soepel aanvallen én verdedigen!
Denk aan Kyuzo Mifune zelf: hij was naar men zegt tijdens randori ongrijpbaar omdat hij zo
flexibel was als een spook! Wie flexibel aanvalt, vecht niet alleen met domme
kracht, maar vooral met soepel inspelen op de beweging van de ander. Wie
flexibel is, raakt bovendien minder snel zelf uit balans omdat balans soepel kan
worden hersteld. Een star lichaam verliest snel de verticale lijn: hij valt als
een plank.
Daigaku Judo Dojo (MT USA) zegt: "Jū en kuzushi zijn
niet hetzelfde. Jū is een strategie. Kuzushi is een tactiek."
Dat kunnen we nu begrijpen. Wie tactisch gebruik maakt van
kuzushi, hoeft nooit overdreven veel energie of
kracht te gebruiken. De beweging en impuls is afgemeten, maar minimaal, omdat
de werking van de natuurwetten zoveel werk uit handen neemt. Dat strategische
inzicht (jū) en die praktische toepassing (kuzushi) is de essentie van seiryoku
zenyo in judo.
Seiryoku zenyo: zwaardere judoka werpen
Laten we aannemen dat ik een tegenstander heb die kracht
heeft met de waarde 10. Ik heb zelf tegenover hem slechts kracht met de waarde
7. Als mijn tegenstander mij slaat met al zijn energie, zou daaruit volgen dat
als ik weerstand biedt zal worden overwonnen, zelfs als ik al mijn kracht
inzet. Als ik echter geen weerstand bied aan mijn krachtige tegenstander en ik
me aanpas aan zijn energie en terugtrek, zal hij voorover vallen door de kracht
van zijn eigen aanval. Zijn kracht van 10 zal niet veel meer zijn dan een
kracht van 3 en hij zal struikelen en zijn balans verliezen. Ik zal niet uit
balans worden getrokken en kan wegstappen, mijn positie bewaren en mijn
originele kracht van 7 hernemen.
Kort gezegd: je zult verliezen als je een sterkere tegenstander
weerstand biedt, terwijl aanpassing aan- en wegduiken voor zijn aanval zal
leiden tot het verlies van zijn balans. Zijn kracht zal verminderen en je zult
hem verslaan. Dit kun je toepassen op om het even welke krachtsverhoudingen.
Daarom kunnen zwakkere tegenstanders in staat zijn om beduidend sterkere
tegenstanders te verslaan. Dat is de theorie van jū yoku go o seisu.
(Jigoro
Kano, Mind over muscle p.39-40)
Kuzushi maakt het mogelijk om - gebruik makend van de
natuurwetten - veel zwaardere judoka te werpen dan volgens normale
energie-verhoudingen mogelijk zou zijn.
Op loutere spierkracht kan een judoka nooit winnen van een
zwaardere tegenstander. Ook dat is een wet van Newton (de tweede): beweging
wordt gestuurd door snelle kilogrammen (impuls). Maar ook de derde wet van
actie/reactie. Denk maar aan boksen: de vuist van iemand van 100 kilo verbrijzelt
iemand van 50 kilo
bij een zware maagstoot. Omgekeerd doet de vuist van iemand van 50 kilo niet veel bij
iemand van 100 kilo.
De kracht die wordt uitgeoefend is namelijk de optelsom van snelheid en
massa/gewicht. Maar het is niet alleen een kwestie van actieve kracht, maar ook
van reactieve. De kracht komt aan op een lichaam dat niet vergelijkbaar is qua
massa. Als de vuist met 100
kilo tegen 50 kilo knalt, wordt 50 kilo gelanceerd omdat de
reactie slechts de halve kracht is van de actie. Omgekeerd verzwikt de bokser
van 50 kilo
zijn vuist als zijn actie de reactie krijgt van 100 kilo tegenmassa.
Voorbeeld: zo is het ook bij aanrijdingen van auto's. Twee
Suzuki Alto's die botsen met 50 km/u, kreukelen ongeveer gelijk. Als die Alto
echter tegen een zware vrachtwagen aanrijdt met dezelfde snelheden, blijft er
van de Alto (en van de bestuurder) niets over, terwijl de vrachtwagen mogelijk
alleen lakschade heeft. Kracht is niet alleen snelheid, maar vooral gewicht en
de natuurkundige reactie van het object waar het mee in aanraking komt.
Zo is het ook in judo. Een zwaardere judoka duwt een
lichtere zó omver. Of smijt hem gemakkelijk over de tatami. Tenzij... de
zwaardere wordt verhinderd zijn massa in te zetten omdat de massa na kuzushi
prooi wordt van de zwaartekracht en de wetmatigheden rond zijn zwaartepunt. In
dat geval kan hij zijn spierkracht en massa wel hébben, maar niet optimaal meer
benutten. Een bokser kan ook niet effectief stoten als hij op één been staat -
de kracht komt immers ook uit zijn voeten. Een zware judoka die uit balans is,
heeft veel last van zijn gewicht. Gewicht is een nadeel voor het corrigeren van
de verhouding tot je zwaartepunt. Want hoe meer kilo's er boven het zwaartepunt
gaan uitsteken, hoe harder de zwaartekracht er aan gaat trekken. De wet van de
zwaartekracht leert bovendien dat er veel meer energie nodig is om zwaardere
voorwerpen te verplaatsen dan lichtere. Een zware judoka die zijn voeten moet
verplaatsen, moet daar veel meer energie in stoppen. Als hij uit balans raakt,
moet hij veel meer investeren om zich te corrigeren. *(ik kan er over meepraten trouwens...)
Als een zwaardere judoka dus loskomt van de grond bij een
stap of beweging, is hij kwetsbaarder voor kuzushi dan iemand die lichter is,
zeker als de gewichtsverhoudingen niet gelijk zijn. Wie dat doorheeft, neemt
bij een zwaardere tegenstander het initiatief nét op het moment dat hij zich
kwetsbaar maakt op de voeten en uit balans raakt. Dan is wel behoorlijk wat
kracht vereist, maar dat is geen punt. Judoka zijn weliswaar niet overdreven
sterk, maar ook niet slap. Judotechniek en kracht (impuls) betekenen altijd:
kort en hevig. Bij een worp wordt even de maximale kracht uitegoefend - en
omdat die kracht dan zo groot is, kan zelfs een zwaar lichaam er met een
behoorlijke snelheid door in beweging worden gezet. Als de balans van de
zwaardere bovendien niet optimaal (meer) is, is zijn massaverdeling verstoord
en werken de wetten van gewicht en snelheid niet meer in zijn voordeel. Er is
dan nog wel massa, maar geen adequate (tegen)beweging - omdat de beweging niet
gevoed wordt vanuit de balans in de basis. De oude Chinese gevechtskunst Taiji
kent daarom zelfs het principe dat massa in beweging gewichtloos kan lijken.
Dat is dus de kern van de natuurkundige judowet van kuzushi
- met minder kracht toch werpen! Dan is een kleine duw tegen een zwaar
bovenlichaam of een sublieme worp met hefboomeffect voldoende. De ander kan
vanwege zijn onbalans niet meer een gewichtige tegenreactie geven, zijn zware
lichaam wordt snel door de aarde aangetrokken en zijn ondergang is compleet.
Voorbeeld: wederom tai-otoshi. Uke is 80 kilo, Tori 65 kilo. Uke wordt hard naar rechtsvoor getrokken en beweegt dus met de volle 80 kilo vooruit. Hij
ontmoet bij tori maar 65
kilo reactiekracht, dus zijn snelheid wordt niet
volledig geremd. Daardoor wordt zijn balans extra verstoord. Tori hoeft
dus niet zijn (ontoereikende) kracht te benutten om uke uit balans te trekken. Het
verschil van 15 kilo
lichaamsgewicht krijgt tori van uke cadeau bij diens balansverstorende duw, zeker als uke meer dan 15 kilo 'geeft'. Maar hij
'trekt' wel met de volle 65 eigen kilo's met de zware beweging van uke mee,
zorgend dat hij zelf niet uit balans raakt door het 'overwicht' van uke's duw. We
noemen dat 'trekken', maar in feite is het meer mee-geven met de kracht van
uke! Effectief heeft tori dus zijn eigen 65 kilo + de 15-kilo-plus van uke's beweging. Daarom kan hij nu de 80 kilo van uke werpen.
Daarbij moet tori het ook hebben van zijn flexibliteit en zijn eigen snelheid,
waarbij zijn lichtere gewicht in zijn voordeel is. Uke valt effectief omdat zijn relatief-hogere snelheid
onder zijn zwaartepunt wordt geblokkeerd door tori's been. Hij duikelt over zijn
zwaartepunt en kan zich door zijn grotere gewicht moeilijk overeind houden.
Het lijkt een simpel rekensommetje in het voorbeeld van deze
tai-otoshi. Er is natuurlijk wel iets op te zeggen want de beweging maakt ook de massa anders - die verplaatst zich. Maar in theorie klopt het en
sommige dingen moet je simpel houden om het principe te begrijpen. De
natuurkundigen maken er maar een betere som van, met alle formules, en de onbekende component van de beweging.
Volgens Jigoro Kano is kuzushi daarom het tactisch principe
om judo te doen ondanks grotere gewichtsverschillen. Seiryoku gebruiken zonder
grote spierkracht is de enige goede manier om judo te doen. Sterke
judoka hebben namelijk niets meer aan hun kracht als ze hun balans niet
optimaal weten te houden.
Als je energie verstandig laat werken, kun je iemand die
veel meer kracht heeft bij wijze van spreken met één vinger tegen de grond
krijgen. Als zijn balans slecht is en hij ontspannen is, zal hij vallen,
ongeacht van welke kant je hem duwt. Als hij al zijn energie gebruikt om
voorwaarts te bewegen, kun je die kracht niet weerstaan en terugduwen. Maar als
je duwt of trekt in de richting van zijn kracht zal dat er toe leiden dat zijn
balans wordt gebroken en op dat moment kun je hem verslaan. Zelfs als je
tegenstander twee of drie keer zo sterk is – als je op precies op het moment
dat hij uit balans is je beweging inzet, kun je hem gemakkelijk werpen door
iets eenvoudigs als hem te laten struikelen.
(Jigoro
Kano, Mind over Muscle p. 44-45)
** Einde van deze serie