zaterdag 27 augustus 2016

Renji Mado 連子窓: Kata 形 kan niet zonder ceremonie

Veel mensen verbazen zich over het ceremoniële deel van kata - waarvan dit weekend in Amsterdam ongetwijfeld weer mooie voorbeelden gegeven zijn al kon ik er wederom niet bij zijn.
Men ziet het vaak als stijve choreografie, een harnas waar men in moet kruipen, onnutte bewegingen en buigingen. Zeker informele Nederlanders, die zich soms nergens op de aardbol wensen aan te passen aan protocol, huiveren van wat 'moet' en willen ook de judo kata doen zoals ze zelf 'voelen' dat het moet.

De budo-deskundige Dave Lowry geeft in zijn lezenswaardige boekje "Sword and Brush"(1995) een bijna poëtische beschrijving van de diepe zin van ceremonies bij kata, afgeleid vanuit het beeld wat het kanji 形 oproept.
Hij beschrijft hoe een traditionele ruimte van een huis voor de thee-ceremonie er uit ziet, en hoe men daar licht schept. Men verwijdert wat leem dat tussen het bamboe framewerk zit, en door die gaten valt het zonlicht binnen, spelend met het rasterwerk van het bamboe, en aldus op vloer en wanden dezelfde natuurlijke licht/schaduwwerking scheppend als men in de natuur heeft tussen de bomen. Het raam heet 連子窓, renji mado, en de typische Japanse ramen met rasterwerk en rijstpapier zijn er van afgeleid. De patronen die dit geeft, dat is kata. Een framewerk, een patroon. Je ziet het als het ware terug in het kanji . Links het framewerk, rechts het licht. Je moet dat ervaren om het te kunnen waarderen, en open staan voor het geduldige gebeuren van natuurlijke patronen die zich aan je openbaren zonder dat je ze meteen kunt pakken. Daarom zegt Lowry ook: 
Alleen vanuit het perspectief van de binnenkant, wordt de ware natuur van kata onthuld. Als je er binnengaat, beseft de beoefenaar uitdagingen in technische toepassingen, in timing en afstand. Het kost een mensenleven om het volledig te doorgronden. (...) Het beoefenen van kata bengt de bugeisha tot ontmoetigen die hem openen voor kans van creativiteit en individuele zelf-expressie, die niemand die de Weg niet gaat, zou ze kunnen dromen. Binnen de structuur van de vorm, wacht oneindige vrijheid. Door imitatie, wordt het onderbewuste wakker geschud. Het ware zelf wordt onthuld, een zelf dat elke kata met zijn eigen, onnavolgbare kwaliteit vervult. Het latwerk met zonnestralen die er door komen - het is het kanji een 'pictograph' voor kata. De niet-beoefenaar ziet alleen het licht dat door de renji mado komt, die vanuit zijn perspectief - de buitenkant - een belemmering is om binnen te komen in de theehut. Degenen die binnen zijn gegaan zien de textuur en de subtiliteiten. Kata is zo bezien een bepaalde vorm van verlichting, en het kan een licht laten schijnen op de plekken die de menselijke ziel inneemt. (Sword and Brush, p. 28-29)

Daarom moeten we opletten met sommige uitspraken van judo-deskundigen uit hun verband te rukken. Als Otaki en Draeger bijvoorbeeld in hun uitstekende boek "Judo Formal Techniques" zeggen:
Jigoro Kano bedoelde kata als een middel voor zelf-ontdekking en zelf-realisatie door judo. Hij bedoelde kata als het stuurwiel voor de technische ontwikkeling van elke judoka. Maar kata als grammatica of theoretische basis, moet worden begeleid door de praktische kant van de training zodat het het theoretische doel kan vervullen. Om dit te doen, moet je de ceremonie wegnemen uit het kata. (p. 411)
... bedoelen ze niet dat we voortaan kata zonder ceremonieel moeten doen. Natuurlijk moet kata uiteindelijk een praktisch judo-doel dienen. Maar Otaki en Draeger bedoelen dat je uiteindelijk wat je leert moet toepassen zonder ceremonieel. Maar om zo ver te komen, moet je eerst via het ceremonieel, het patroon, zijn binnen gegaan, en het aan den lijve ondervinden. Zoals ik zelf in Tokyo bij de onvergetelijke thee-ceremonie een diepere betekenis van alle judo kata heb begrepen.

Wat Lowry zegt is dus wel heel waar. Binnen de ceremonie ontstaat ook vrijheid en creativiteit. Uiteindelijk wordt voor een judoka die het beleeft, elke kata ook 'zijn eigen' kata. Hij heeft het zich eigen gemaakt en gaat er zijn eigen weg mee. Niet om de regels te verslappen, maar omdat het zijn eigen spel met raster en licht wordt. Een nieuwe schoonheid wordt geboren en zo is geen enkel kata geen enkele dag hetzelfde.

Ijzer scherpt ijzer

We beginnen het nieuwe judojaar met een 'zondagspreek' :)
De Bijbel spreekt de waarheid met het citaat bij onderstaand plaatje, zij het dat wij slijpstenen gebruiken om onze messen en zwaarden scherp te maken. Maar het zwaard wordt wel ijzersterk door hamerslagen, met vuur en ijzer. De hardheid van het zwaard is niet het soort ijzer, maar hoe hard het is gemaakt, en dat is niet door een softe behandeling. Een Japans zwaard is daarom een kunstwerk, niet zomaar een stukje staal.

Zo is het ook waar dat een mens wordt aangescherpt door een andere mens. Als je niet in de trainingsomgeving bent waar je de 'hamerslagen' op je hoofd hebt gevoeld, waar je in het vuur van het gevecht moet aftikken, waar de mat je aambeeld is, en de partners elkaar als met scherpe zwaarden beproeven op een soort 'leven en dood', heb je geen uitdaging in je judo (tenzij je er een semi-tai-chi van wilt maken). Je trainingspartners zijn het 'andere zwaard' die jou scherper en beter maken. Zonder die scherpe zwaarden ga je niet meer vooruit, verlies je eerder karakter.
IJzer wordt met ijzer gescherpt:
zo wordt een mens gescherpt door zijn evenmens.
Bijbel: Boek der Spreuken hoofdstuk 27 vers 17 

Is het voor mij ook zo?

Aan het begin van een nieuw trainingsjaar kijk ik dan zelf een beetje in de spiegel. Je bent een partner voor je medejudoka. Ik mag me voornemen nog meer van ijzer te zijn en hun te helpen bij hun vooruitgang. (Als de anderen dat willen tenminste.) Maar ik vraag me ook af in hoeverre ik zelf 'ijzer' tegenkom op de mat. Er zijn veel aardige mensen, ik mag ze als persoon allemaal even graag, maar slechts enkelen zijn voor mij een echte hamer. Dikke valmatten zijn geen aambeelden. De hamer van de smid mag hard slaan, maar wél graag gecontroleerd. Alleen dan is hardheid leuk. Ik hoop het, ik hoop echt dat ik nieuwe uitdagingen tegenkom dit nieuwe judojaar... Ik hoop op echte vrienden die ijzersterk willen zijn. Want helaas heb ik momenteel maar enkele trainingspartners die mij scherp kunnen houden... hmmm.

Gelukkig heb ik buiten de mat veel contacten met mensen. Ik krijg nogal eens de opmerking dat ik scherp kan zijn. Met de pen en de tong. Niet iedereen vindt dat leuk. Sorry beste mensen. Het ligt ook aan jullie zelf. Want judo is het hele leven. Ik ontmoet een heleboel mensen die van ijzer en steen zijn, in een verhardende samenleving zelfs steeds meer. Neem me niet kwalijk dat ik jullie dank voor je bijdrage aan mijn ontwikkeling. Jullie hebben me zeer geholpen om mij te smeden en met mij de degens te willen kruisen. Vond ik jullie ook maar op de mat, dat zou me een waar genoegen zijn.

En nu nog eens nadenken over judo en jû. Is dit smeedwerk de weg van de natuur? 

zondag 21 augustus 2016

Het nut van pijn bij grondcontrole

Toen ik nog aikido deed, leerde ik al snel ikkyo 一教 en daarna nikkyo, en daarna sankyo. De aikidoka noemen het met een beetje zelfspot kyo () wat 'lering' betekent. 'Het zal je leren, uke!' Door pijn heen bijten. Jaja, je leert wel aftikken als je daar op je buik ligt en je pols en arm sterk in de tegennatuurlijke richting worden geduwd. 

Wat veel belangrijker is bij deze technieken, en dus ook bij de armklemmen/kansetsuwaza in het judo, en de beenklemmen (die we nog in het katame no kata kennen als ashi garami (足絡), maar die in het jujutsu nog gewoon onderdeel van de lol zijn) is dat de pijn van de klem je wel leert om stil te liggen. 

Of men het nu 'kyo' 教 - leren) noemt, of  'garami' (絡 = raku: omslingeren, inwikkelen, verbinden, ook wel bekend van 連 renraku, combinaties), of hishigi 挫 = letterlijk: verstuiken, 'moedeloos' maken, en dus niet per se 'overstrekken'). Het zijn mooie woorden voor iets wat voor uke heel pijnlijk is. Indien niet goed aangelegd, zelfs mogelijk om een ledemaat te laten 'knappen' of minstens te ontwrichten. Waarom doen we dit elkaar aan?


Allereerst dit: alle katame-waza (固技) hebben te maken met controletechnieken die niet een worp zijn. Dus dat kunnen Osaekomi-waza (押込技, houdgrepen), of Shime-waza (絞技, verwurgingen) of dus ook Kansetsu-waza (関節技, klemmen) zijn. Controle kan op meerdere manieren, maar het doel van de controle is, dat de ander niet meer kan bewegen. Controle door 'immobiliseren', weer- en roerloos maken. 
ude garami

Nu weten we van het katame no kata, dat die controle door uke vaak nog getest kan worden. De opgave van tori en uke in het katame no kata is: te laten zien dat de controle zit (tori) maar wel nadat uke een aantal verzetspogingen heeft ondernomen. Maar... bij de kansetsu-waza is dat 'verzet' erg beperkt. Waarom? Een houdgreep zit wel vast maar als je beweegt, heb je geen pijn. Een verwurging die zit, kan in enkele seconden al tot bewusteloosheid leiden. Maar je instinct is: lucht krijgen en dus ontworstelen. Bij een klem is dat niet de bedoeling, want de pijn is intens en die is als enige controletechniek in staat je roerloos te maken omdat de pijn je focus verlegt op het verminderen van pijn en níet het ontsnappen - want dat doet meteen enorm veel meer pijn. Uke controleert als het ware zijn pijn door niet te bewegen... alleen zijn hand om af te tikken.

Om die reden zien we dat mensen (judoka of niet) die niet op de grond liggen, zich door de pijn in eerste instantie in de richting laten duwen die de klem aangeeft. Als de politie bij een aanhouding een armpje omdraait, duwen ze de arrestant in de richting die ze willen en zolang de klem zit, wacht hij roerloos op de handboeien. Aikido werkt heel veel volgens deze 'leermethode'. Uke moet het leren, en dus zijn alle polsverdraaiingen die dan voeren tot een grondcontrole, het doseren van pijn tot het punt dat uke niet meer door ukemi of tai sabaki kan wegkomen en dan is het aftikken. 

Judo heeft veel van zijn effectiviteit ingeleverd, uiteraard ook omwille van de veiligheid. Opvoeding door Jigoro Kano was subtieler dan dit soort pijnprikkels. Toch is het spelen met iemands pijngrens een effectieve manier van controle. In het spel op de mat is het wellicht soms wat wreed en niet iedereen vindt het even plezierig. Voor verwurgingen zijn judoka meestal nog iets banger. Maar in de zelfverdedigingssituatie is het net zo efficiënt als de stomp in de maag of de trap tussen de benen. De aanvaller wordt in beslag genomen door de pijn en de verdediger kan de ander dan zijn lesje leren.

In die zin zijn aikido en jujutsu juist door hun pijnlijke technieken, betere leerscholen voor het alledaagse straatgevecht, en leren ze ook in het alledaagse leven dat je soms een niet-fysieke strijd het beste kunt winnen door een ander via een geestelijke pijnprikkel te laten voelen waar de grens ligt. Pijn is niet fijn maar wel goed soms. Zoals mijn sensei vaker zegt "niet te lief!" Het leven is niet lief, doet soms pijn en zowel degene die geeft als degene die neemt, moet er mee leren omgaan.

maandag 15 augustus 2016

Een kwestie van talent of de knikkers?

Nog even en de Olympische Spelen in Rio liggen weer achter ons en dan gaan de sportbonden samen met NOC*NSF vooruitkijken naar de uitdaging om er in Tokyo er meer uit te halen dan in Rio. Zeker voor de judoka zal dit een flinke uitdaging zijn na de magere medailleoogst.

Sommige mensen willen blijven geloven dat Nederland een geweldig topsportland is. Want we hebben toch uitzonderlijke talenten in onze stal? Misschien blijkt dat momenteel niet in het judo, maar als we de ronkende verhalen en gespannen verwachtingen rond het nieuwe JBN-topsportbeleid mogen geloven, gaan we de komende jaren grote successen kweken door de RTC's en daarna de centraal trainende Papendallers.

Er zijn altijd de - zeg maar - 'Mark Ruttes' die als een Titanic-kapitein stralen van optimisme en lachend op het bovendek ontkennen dat er water gemaakt wordt in de machinekamer. Als je maar gelooft in je eigen boodschap en die met verve uitdraagt, wordt dat vanzelf een self-fulfilling prophecy?

Er zijn uiteraard altijd mensen er anders naar kijken, zoals de AD journalist Thijs Zonneveld die afgelopen zaterdag een veel minder Rutte-achtig beeld schetst: dat van een land dat het talent niet laat uitgroeien omdat we er simpelweg niet in willen investeren. En dan bedoelt hij niet het investeren in harde trainingen, maar het financiële plaatje. If there is effort, there is always accomplishment zei Jigoro Kano al. Maar als je op sport bezuinigt, krijg je zuinige resultaten. Wie niet zaait, oogst ook niet. Boerenwijsheid die nog steeds actueel is.

Talent is niet het belangrijkste

Dat het niet zozeer een kwestie van talent is, wordt opvallend genoeg bevestigd door Maurits Hendriks (technisch directeur van NOC*NSF) die in Elsevier van 6 augustus zegt:
"Steeds meer onderzoek laat zien dat de vorming van talent uiteindelijk het succes bepaalt. Dafne [Schippers] verliet als jong meisje het ouderlijk huis om op Papendal te gaan wonen. Nu ziet het er misschien mooi uit, maar tien jaar geleden deed het nog denken aan een Oost-Europese bunker. Hier heeft ze dag in dag uit keihard getraind. Dat heeft niets met geluk te maken. Succes is niet garandeerbaar, wel maakbaar." (blz.34)
Kortom: keihard werken, alles geven, en dan komen de successen vanzelf. Succes is maakbaar volgens de NOC*NSF topman. Maakbaar. If there is effort, there is always accomplishment.

Dit is dus het credo van Hendriks, en we zien dat geloof bij allerlei mensen in zijn organisatie en ook binnen de JBN. Althans, men loopt daar redelijk gedwee mee in het traject naar Papendal, in de overtuiging dat door knetterhard trainen op een NTC alles goed gaat komen voor de haperende wedstrijdjudomachine van de laatste jaren.

Om dit maakbare vooruitgangsgeloof te kunnen realiseren, is er meer nodig dan alleen de sporters (die wel over enig talent moeten beschikken) en ook meer dan alleen een gymzaal met judomatten. Papendal is een topsportcentrum waar sport is ingebed in een compleet programma van dagbesteding en -coaching, tot en met voeding en vrije tijd. Een programma met toptrainers, dat - en daar komt dan toch de aap uit de mouw - ontzettend duur is. Dat fulltime NTC moet er komen, en ook in een eenvoudiger vorm, dezelfde aanpak op een parttime RTC. Zodat de judoka vast kunnen wennen. Koste wat kost.

Toch de knikkers?

Journalist Zonneveld blijkt toch een punt te hebben:
"Als een land succes wil hebben in sport, dan kost dat geld. Uiteraard is er afhankelijkheid van talent, geluk en visie, maar het begint met de wil om te investeren. In topsport én in breedtesport."
En volgens hem ontbreekt het daar in ons bezuinigingsland aan.
"We zijn als klein land bovengemiddeld goed in sport, maar dat is niet te danken aan beleid. We hebben nauwelijks programma's voor talentherkenning, we doen weinig aan talentontwikkeling, we bezuinigen al jaren op breedtesport en we investeren vergeleken met andere rijke landen relatief weinig in topsport. Ter illustratie: de Franse en Australische overheden steken tien keer meer in topsport, de Britse nog veel meer."
Om die reden stagneert ook de talentenontwikkeling. Want als iemand talent heeft, en bij "stom toeval" ontdekt wordt, wordt het pas een topper als er veel knikkers gaan rollen. In enkele gevallen en later in het traject zijn er sponsoren, maar eerst moet de sporter het zelf ophoesten. Of diens ouders.
"Als Nederlands sporttalent ben je vooral aangewezen op je ouders. Die moeten betalen voor lidmaatschappen en materiaal, die moeten je door het hele land rijden, die moeten weekend na weekend opofferen voor de sportcarrières van hun kroost. Max Verstappen, Epke Zonderland, Bas Verwijlen: allemaal haalden ze de top omdat hun ouders extreem veel over hadden voor hun sport." (AD 14-8-2016)
Judo

Als we ons dan focussen op het judo, zie ik de visie van Hendriks en Zonneveld wel bij elkaar komen. Het is duidelijk dat NOC*NSF inzet op 'maakbare' vorming van talenten. Volgens het eigen 'succesmodel': Papendal. Buiten die weg geen heil. Toptraining kweekt topjudoka.

Vervolgens moet de JBN dat beleid mee uitvoeren. Geen andere keuze mogelijk. Omdat de JBN steeds maar net genoeg in kas heeft om de organisatie draaiende te houden, en geen vet op de botten heeft, ligt ze per saldo aan het infuus dat door dokter Hendriks en de zijnen wordt aangelegd. Logisch dat de bestuurders die bezwaar maakten tegen Papendal en het beleid van NOC-vriend Bonnes (Deborah Gravenstijn c.s.), de interne strijd niet mochten winnen. Ongeacht wat er nu uit de interimperiode van de JBN gaat komen (bondsbestuur, technische staf), dit staat vast: 'wie betaalt, bepaalt'. Dus zegt NOC*NSF wat er moet gebeuren,  mag de bondsraad uiteindelijk ja-knikken, en zal er naar een kritisch geluid simpelweg niet worden geluisterd. Of judo hoort niet meer bij de kernsporten waar NOC*NSF in investeert.

Uiteindelijk draait de hele talentenontwikkeling van judoka in Nederland dus niet om de talenten, of om de breedtesport waar de meeste JBN-leden actief in zijn, maar om de harde pegels die men op tafel kan krijgen om de droom van NOC*NSF te kunnen verwerkelijken. Daarvoor mag de JBN haar spaarzame reserves uitputten om op diverse regionale centra (RTC's) trainers aan te stellen en verder door plaatselijke besturen (of mogelijk stichtingen) de aanvullende middelen bij elkaar harken. Gelukkig voor de JBN willen sommige gemeentes of provincies (onder bepaalde voorwaarden) wel wat extra knikkers in het spel brengen. Wat kan men daarmee dan doen? Uiteindelijk niet zo veel natuurlijk. Men is blij als men de trainer-coach kan betalen (salaris en overheadkosten) en een beetje support eromheen.
Verder wordt van de eigen clubs en vooral van de ouders of judoka verwacht dat zij hun spaarvarkens slachten om te kunnen trainen op één van die centra. Zoals Zonneveld zegt: de ouders moeten bloeden. Voor de eigen maandelijkse bijdrage, maar vooral voor de reis- en verblijfskosten bij (buitenlandse) toernooien, en de dagelijkse reizen naar de trainingscentra als die niet toevallig op fietsafstand liggen. Tot het moment dat het talent aan de top is gekomen en bepaalde dingen voor hem/haar worden betaald, is het vet dokken voor pap en mam. 

Zoals ik al heel vaak gezegd heb: dat gegeven kost heel veel talent de kop. Je kunt en mág dat van mensen niet zo algemeen verlangen in deze tijd van lastenverzwaringen en broekriem-aanhalen. Zo kun je je judoka niet vasthouden, echt niet. Ik vind het ook asociaal en het maakt judo (net als andere sporten) tot elitesporten als het boven het niveau van een plaatselijke club uitstijgt. Ik ben daar - omwille van wat judo voorstaat - mordicus op tegen!

Het is te socialistisch om deze verantwoordelijkheid naar de overheid te schuiven. Meneer Rutte en de zijnen zullen met droge ogen stellen dat de 'markt' dit moet oplossen. Dezelfde markt die de dames en heren in het kabinet met jaarlijkse lastenverzwaringen en lage rentes al van het laatste vet op de botten heeft beroofd... Omdat niemand dus kan of wil investeren, wordt er niet geïnvesteerd en kúnnen talenten niet doorbreken, of haken ze af omdat het onbetaalbaar wordt. Aangezien waar is wat Maurits Hendriks zegt, is succes dus niet gegarandeerd. Want maakbaarheid moet wel betaald worden. En waar geen geld is, wordt niks gemaakt.

Concluderend

De harde werkelijkheid van beide verhalen (Hendriks en Zonneveld) komt bij mij wel binnen. De JBN zal het roer moeten omgooien en terug naar af moeten, maar ook het hele denken over topsport. Zonder knikkers, kan het talent niet doorbreken. Het afwentelen van de lasten op de judoka en hun ouders, is elitair en unfair. Het werkt averechts.

Het is zeer de vraag of wij in Nederland met de kleine budgetten in andere sporten dan voetbal (en ook wel ploegsporten als wielrennen en schaatsen) nog wel kans hebben op eremetaal als andere landen gewoon veel meer investeren in topsport. Het is simpelweg een economische wet van concurrentie. Net zoals wetenschap en kenniseconomie de bereidheid tot investeren vereisen om bij de wereldtop te horen, zo gaat het ook in de sport. Als de overheid de studiefinanciering beperkt, gaan minder mensen studeren. Als men de sport niet sponsort, gaan minder mensen sporten. Laat staan topsport bedrijven.

Daarnaast denk ik dat het judo in ons land nog als extra probleem heeft dat men veel te weinig geld rechtstreeks binnenhaalt. Behalve wat kleinere potjes heeft men alleen de Lotto en ook dat is nauw verbonden met NOC*NSF. Men zit bovendien vast aan arbeidscontracten en ook dat kost bakken geld. In die zin snap ik niet dat men het aandurft om voor vier RTC's nu wéér personeel aan te nemen: dure trainers waarvan men maar moet afwachten of ze gaan opleveren wat ze er in stoppen. Nog los van de vraag welke mensen in dit onzekere avontuur willen gaan stappen. Zijn dat de beste judoka? Of zijn dat weer de mensen uit het eigen circuit? Is er nog wel een 'buitenstaander' in de judowereld die de kans krijgt om het judogebeuren nieuw elan te geven? Komen die mensen er wel in bij het kleine wereldje van de mensen die bij de JBN (achter de schermen) aan de touwtjes trekken? Willen de beste mensen wel meedoen bij deze onderneming? Is er wel voldoende geld om echte toppers te krijgen? Ik kan wel schrijven dat ze iemand uit het buitenland kunnen halen die echt een herstart kan maken, maar is dat wel ooit mogelijk in dit arme Nederlandse sportklimaat?

Wat er ook uitkomt... zonder vernieuwing, zonder heel veel investeringen, zal het aanmodderen blijven. Er moeten meer knikkers komen en meer consistent beleid, anders komt het talent niet meer uit de verf en haakt het af. Aan de kant van de judoka en aan de kant van degenen die ze zouden moeten vormen. 
De Nederlandse judowereld moet ophouden te denken dat je voor een dubbeltje op de eerste rang kunt blijven zitten, en die dubbeltjes moeten in ieder geval niet door de judoka en hun ouders worden opgehoest. De sporteconomie heeft andere investeringen nodig dan lastenverzwaringen.


Wie karig zaait, zal karig oogsten; wie overvloedig zaait, zal overvloedig oogsten. 
Uit de Bijbel, 2 Korintiërs 9:6

zondag 14 augustus 2016

Drie keer een topscore halen

We denken bij het uitvoeren van een techniek, of het doen van judo in het algemeen, al snel in termen van technisch succes. Toch is de vaardigheid (jutsu) maar één deel van het verhaal. "Vaardigheid is waartoe je in staat bent om te doen". Dat is een kwestie van zweet dat uit je lichamelijke poriën komt. Trainen, trainen, duizenden uchi komi en héél veel ukemi nemen. Ben je dan een goede judoka? Met kundigheid?

Wat zijn de echte kampioenen waard? Zijn dat de luilakken? Wellicht het enkele toptalent dat een lichaam als een godenzoon heeft en alles kan zonder te trainen? Bestaan die godenzonen? De meeste topjudoka - of ze nu aan de internationale top staan, of aan de top van zichzelf - zijn de mensen die werken op wilskracht, zoals Bastiaan Ruitinga in zijn boek wat ik 2 weken geleden beschreef. "Motivatie bepaalt wat je doet." Het is een kwestie van zweet dat uit je geestelijke poriën komt. Toch is dat niet alles.
Het is zoals Ichiro Abe eens zei: "Het belangrijkste bij judo is de geest. De geest moet vrij zijn." En het is waar. Een judoka die niet ijzersterk is in zijn geest, vastberaden, met een ijzeren wil, bereikt niks. Nog geen oranje band. De kindertjes die afhaken voor ze groen hebben, laten vaak zien dat doorzettingsvermogen een moeilijke deugd is geworden in onze tijd. Wat niet 'leuk' is. doen we niet. Motivatie dus!

Het derde element is zeker zo wezenlijk. "Je houding bepaalt hoe goed je iets doet." En dat is nou nét wat het verschil wil maken bij Kodokan judo. De Stichter heeft een hoger doel vastgesteld: welzijn voor allen. Bij een échte topjudoka moet je dát voelen. Niet alleen dat hij getraind is naar lichaam en wilskracht, maar dat hij een nobele mens is, die jouw geluk en dat van anderen op de eerste plaats stelt.  Dát is een kwestie van zweet dat uit de poriën van je ziel komt. Je echte binnenste, je hart. 

Wij hebben in het judo mensen nodig die op alle drie deze invalshoeken een topscore behalen. Sterk naar lichaam en geest, maar voor alles edelmoedig. Integer tot in hun vezels. Dát zijn de echte voorbeelden, waarvan je een poster boven je bed wilt hangen. Maar... heel vaak zijn deze toppers zo eenvoudig en nederig dat ze zich nergens op laten voorstaan. Want alleen als je geen ego of pretenties hebt, kun je werkelijk het welzijn en geluk van een ander behartigen. Deze houding is overigens geen kinderspel. Dat hebben we de afgelopen tijd op de Spelen wel gezien...

Toch heb je eenvoud van hart nodig.
En dan... heb je een "vrije geest", zoals Ichiro Abe zegt.

zondag 7 augustus 2016

Enkele reflecties over Jigoro Kano's strijd met het wedstrijdjudo

Nu het Olympisch vuur hevig brandt en de JBN en andere judoliefhebbers zich mee warmen aan het Olympisch gebeuren, dacht ik er na alle dopingperikelen goed aan te doen om nog eens te herlezen wat Jigoro Kano eigenlijk vond van het wedstrijdjudo. O ja, Kano is zelf uiteindelijk toegetreden tot het Olympisch comité, en wilde zijn judo mede daardoor op de wereldkaart zetten. Maar onderhuids bleef er bij hem een enorme strijd of de ontwikkeling van het judo tot competitie wel de juiste weg was. Daarover heeft John Stevens in zijn uitstekende boek "The Way of Judo, a Portrait of Jigoro Kano and his Students" (2013) een heel hoofdstuk (pag. 98-111) en dat begint met:
Na zijn veertigste begon Kano met het vastleggen van de kata, het stroomlijnen van de richtlijnen voor randori en gaf hij lezingen en demonstraties. Hoewel hij dit nooit zo expliciet zou zeggen, lieten zijn lezingen en essays wel de indruk achter dat hij zich was gaan afvragen: "Heb ik een monster geschapen?" Het hoofdprobleem was de formele competitie.
Kopen? BOL.COM
En vervolgens geeft Stevens een gedetailleerd overzicht van alle conflicten die Kano had met zijn medewerkers, met mensen in de Kodokan, met vertegenwoordigers van allerlei scholen, de concurrenten van competitie-gerichte sporten als worstelen, waarbij steeds de rode draad is: verdwijnen de idealen van het judo als het zich overlevert aan een wedstrijdregime. 

Kano was in de eerste jaren de enige autoriteit en verantwoordelijk voor de regels. Hij stelde die zelf vast. Met steeds aanpassingen. Want hij liep continu achter de feiten aan. Dat judoka zich puur op kracht gingen concentreren. Dat ze vals gingen spelen om te winnen. Dat ze hun eigen ego gingen opblazen ten koste van anderen. Dat ze de technische fundamenten van het judo gingen inwisselen voor truukjes die effectief, doch geen judo waren/zijn. 

Bovendien gaf het wedstrijdjudo een sfeer van rivaliteit tussen scholen, groepen en personen, terwijl het ideaal juist was: harmonie en verbroedering. Wie echter met truuks of zelfs bedrog, met slechte arbitrage, wint van anderen, schept vijandschappen die in een trots land als Japan nooit meer worden overwonnen. Kano gruwde van dit alles. 
Een wedstrijd is een leerproces voor jezelf en je tegenstander. Word niet trots als je wint, en niet teleurgesteld als je verliest. Laat het niet gaan als je tegenstander zwak is, en wees niet bang als hij sterk is. Het enige doel is, om het rechte pad te vinden voor elkaar. (...) Ik heb de formele competitie ingesteld, niet om een student te laten zien hoe hij tegen elke prijs kan winnen, maar hoe hij kan verliezen met waardigheid en nederigheid." (Stevens, p. 99)
Het geven en nemen met elkaar, het spel, de doelen... ze werden vergeten als het ging om de snelle winst pakken. Ondanks Kano's inspanningen om zijn Kodokan-leerlingen te laten vechten in alle oprechtheid zonder op de uitslag te letten. 

Het was een constant pijnpunt voor Kano. Het verziekte het randori omdat het veel te wedstrijdgericht werd. Het vrije oefenen werd een soort mini-competitie. Het beheerste werken mét elkaar werd een knetterhard vechten tégen elkaar, op volle kracht. De regels gaven steeds problemen omdat ze ontdoken werden, of omdat wedstrijden te gevaarlijk werden door bepaalde technieken op volle kracht en met de verkeerde mentaliteit toe te passen. Het tachiwaza werd steeds magerder, het grondwerk steeds belangrijker. Het eergevoel van hogere graden ten opzichte van fair samenspel ongeacht de ranking, versterkte de spanningen. Die zich dan ook nog eens binnen Kano's eigen Kodokan voltrokken, want lang niet iedereen was het eens met zijn behoudende en principiële visie. Het judo ontwikkelde zich in een hele andere richting dan Kano had bedoeld. 
Kano was beslist niet de beste persoon om de organisatie die hij had opgericht, om te vormen tot iets heel anders dan hij bedoeld had. In zekere zin was het succes van de Kodokan ook zijn mislukking. Er was een dramatisch verlies van wat we tegenwoordig 'kwaliteitscontrole' zouden noemen. Hoe meer studenten er in de Kodokan waren, hoe minder contact Kano had met hen en de leraren. Hij klaagde dat er niet voldoende gekwalificeerde leraren waren - d.w.z. door Kano opgeleid en begeleid. Iedereen ging zijn eigen gang, Niemand luisterde. Aan het einde van zijn leven besefte Kano dat hij jammerlijk de strijd tegen andere krachten in de Kodokan organisatie, had verloren.
Zoals we dus zien, was de competitieve kant van het Kodokan judo losgeslagen tijdens Kano's leven en dat aspect van het judo is niet beter geworden. Elke serieuze wedstrijdjudoka kent honderden strategische moves en truuks die hij tijdens wedstrijden heeft meegemaakt. (...) Bepaalde beslissingen van internationale scheidsrechters, op Wereldkampioenschappen of de Olympische Spelen, hebben ophef veroorzaakt. (Wat betreft de Spelen, onlangs werd in Tokyo een Jigoro Kano Memorial International Sport Institute opgericht om de zaak van de Spelen te promoten. Opvallend is, dat de bestuursvoorzitter tevens voorzitter is van de Japanse anti-doping organisatie. Het grootste probleem bij sport op alle niveau's is momenteel doping - dat wil zeggen: bedrog.) (Stevens, pag. 110-111)
Hoe actueel! Russische atleten zijn krakend door het ijs gezakt door hun gesjoemel met dopingtests. Nu ze tóch mee mogen doen op de Spelen, zet dat volgens mij de reputatie van het IOC als integere organisatie en het bewaren van fair play, enorm onder druk. Het is één van de problemen waar het judo en de hele sportwereld onder lijdt, iedereen weet dat er gruwelijk vals wordt gespeeld en alles wordt gedoogd en toegedekt, zo lijkt het althans. 

Ondertussen gaan de Nederlandse judoka proberen, tegen de stroom in van allerlei beresterke landen en judoka, een medaille te pakken. Ik wens ze veel succes en ik hoop dat de JBN na de Spelen zichzelf goed kan herpakken om voor de komende jaren een solide topsportbeleid neer te zetten. Waarbij ik dan mag hopen dat ze zich niet laten verblinden door het lonkende perspectief van eremetaal, of het gevoel dat er tegen elke prijs medailles moeten worden binnengehaald om 's lands eer. Ook in Nederland is de focus van het judo extreem wedstrijdgericht. Arm qua technische veelzijdigheid, sterk in spieren en strategie. Het is niet mijn soort van judo, eerlijk is eerlijk. Het verleidt mensen tot dromen over de verkeerde doelen (eigen eer) en draagt er weinig toe bij dat judo mensen tot onzelfzuchtige en deugdzame burgers zou maken.
Ondanks dit alles, zijn er ontelbare judoka, en zullen er altijd judoka zijn in heden en verleden, die trainen op de wijze zoals Kano bedoelde. Hun Kodokan judo is voor lichamelijke gezondheid, persoonlijke beschaving en het welzijn van de samenleving. Kano heeft de lat hoog gelegd. Maar zijn voorbeeld en leer zijn er altijd om ons te inspireren, of we judoka zijn of een andere Weg gaan. (Stevens, p. 111)