zondag 25 juni 2017

De band van kameraadschap

Twee weken geleden schreef ik een blogje over echte vrienden die niet bang zijn om elkaar hard te gooien. Dat stukje werd enorm veel gelezen en riep herkenning op. Vandaag ga ik op dat thema nog wat door, want wat maakt judoka die hard met elkaar trainen en vechten, vaak tot zulke goede vrienden?

Lezers die bij defensie hebben gediend zullen het antwoord wel weten. Dat zit hem in een vorm van kameraadschap. Je maakt samen iets mee, soms iets heel heftigs en levensbedreigends, en je leert elkaar in die barre omstandigheden door en door kennen, én totaal op elkaar vertrouwen. Je durft je leven in de handen van je kameraad te leggen en wie dat heeft meegemaakt, heeft een levenslange vriend - waar vele veteranen van kunnen getuigen. Wat ze onderling hebben meegemaakt, is meer dan een serie sterke verhalen uit andere tijden. Het is een band die tot de dood in stand blijft.

Een voorbeeld van zo'n militaire kameraadschap vind je in een artikel op de website van defensie, waarbij ex-Uruzganganger majoor Tuinman de militaire Willemsorde kreeg:
"Majoor Tuinman wilde Kevin niet achterlaten, maar wilde ook zijn team geen onnodig risico laten lopen. Hij en zijn mannen werden van 3 kanten onder vuur genomen door een overmacht van de Taliban. Tuinman behoudt het overzicht en organiseert in korte tijd een reddingsactie, waarbij zijn mannen met gevaar voor eigen leven hun gewonde kameraad halen.
Het was een zwarte dag, want ondanks de dappere reddingspogingen overleefde Kevin de gevechtsactie niet. Zijn maten hebben hem echter niet in de steek gelaten. Onder levensbedreigende omstandigheden hebben zij er alles aan gedaan om Kevin te redden. Dat toont niet alleen leiderschap van majoor Tuinman, maar ook kameraadschap. Het toont een onvoorwaardelijk vertrouwen in elkaar!
Majoor Tuinman zei daar later zelf over: "Niemand stelt achteraf de vraag: was dit de moeite waard? Iedereen doet het, omdat je het rotsvaste vertrouwen hebt dat de ander het ook voor jou zou doen”.
Zijn uitspraak is kenmerkend voor militairen. Opkomen voor anderen die hulp nodig hebben; dat geldt voor de missies waar militairen voor worden ingezet, maar zeker ook voor onze collega’s met wie we die missies uitvoeren. Never leave a man behind’, is daarbij een leidend motto. Je laat je maten niet in de steek. Je blijft doorgaan."

Judoka als kameraden

Nu zouden wij kunnen denken: maar wij vechten toch mét elkaar, en niet samen tegen een gemeenschappelijke vijand die je naar het leven staat? Dat is dus de valkuil.

Ik kan me voorstellen dat er geen kameraadschap ontstaat tussen judoka die bij wedstrijden als tegenstanders tegenover elkaar gaan staan en elkaar alleen gunnen dat ze - bij wijze van spreken - kapot vallen. Harde concurrentie schept geen band.
Maar dat is dus tegen de geest van het judo. Want judo is een 'spel' van aanval en verdediging, waarbij afwisselend de ene judoka de andere in 'levensgevaar' brengt - zeker als er hard wordt gegooid of gewurgd/geklemd is dat zo. Degene die het ondergaat legt zijn leven als het ware in de hand van de ander. De ander, die de techniek doet, is op hetzelfde moment de kameraad, de partner, degene die vecht voor de veiligheid van de ander. Wie werpt laat net als de militaire maat, zijn maat nooit vallen. Never leave a man behind Ook op de mat werkt dat zo. Je vertrouwt elkaar volkomen. En dus, hoe meer je met elkaar doet, hoe meer je aan elkaar gewaagd bent, hoe langer je met elkaar traint, hoe meer je elkaar aanvoelt en partner wordt met elkaar, hoe sterker de kameraadschappelijke band kan worden. Als je daar voor openstaat tenminste. Zelfs mensen van hele andere sociale afkomst of leeftijd, kunnen elkaar op die manier soms vinden.

Judoka die zo met elkaar hebben gewerkt, kunnen als ze eenmaal 'veteraan' zijn en onderscheiden met hogere banden, een levenslange band hebben met hun kameraden van toen, ook als ze misschien jaren niet meer op de mat staan. 

Samen hard knokken schept een band. Je vergeet je bloed, zweet en tranen. Je weet dat je elkaar door en door kunt vertrouwen en wie dat meemaakt, heeft een vriend gevonden. Was die verbroedering niet één van de doelen van judo? Juist in een tijd waarin zoveel (jongere) mensen onzeker een eenzaam zijn, is een judo-kameraad misschien kostbaarder dan we ooit kunnen bedenken...

zaterdag 24 juni 2017

De ondergang van de shimewaza

Inleiding: de teloorgang van shime waza

Het citaatje van Helio Gracie hieronder komt uit de wereld van het Braziliaans Jiu Jitsu (BJJ), waar de nadruk veel meer ligt op het grondwerk en de overgave (submission) van je partner/tegenstander. Verwurgingen staan bij het BJJ dan ook veel prominenter op het menu dan bij judo, waar het een steeds marginalere rol aan het spelen is. Ik kom later terug op het citaatje.

Maar eerst in het algemeen: de shimewaza gaan er volgens mij aan bij judo. Judo is overladen met veiligheidsmaatregelen. Steeds meer. Als een techniek niet veilig wordt bevonden, wordt hij verboden voor wedstrijden en verdwijnt hij ook uit de trainingsprogramma's van de judoleraar. Bij het staande judo (tachiwaza) leren we nu nog maar een fractie van de worpen, omdat alles wat beentjes pakt of iets te wild kan gaan, verboden is. Arme armworpen, arme sutemiwaza.

Daarnaast is judo een kindersport geworden. Volwassenen zijn een zeldzaamheid op de mat, en zelfs de tieners verdwijnen in hoog tempo omdat ze het 'zo druk' hebben. Oranje band is vaak het eindstadium maar blauw of bruin wordt al bijzonder. Wedstrijdgroepen blijven meestal redelijk intact. Maar ja, daar wordt alleen geleerd wat effectief is in wedstrijden. Vaak een vermagerd lesplan waar ook verwurgingen maar zelden systematisch worden geoefend want newaza = snel matte in normale omstandigheden. 

Daarom wordt een verwurging in het judo echter steeds gevaarlijker. Weinig oefenen is weinig ervaring. Kinderen mogen tot een bepaalde leeftijd sowieso al niet verwurgen, bij ons iets minder extreem dan in Amerika waar onder de 13 geen shimewaza worden gedaan. Wat effectief betekent dat de jeugd heel laat of al helemaal niet echt vertrouwd raakt met deze technieken. Daarom durven ze vaak ook niet goed te verwurgen of verwurgd te worden. Ze weten niet goed hoe ver ze kunnen gaan, of ze vinden het eng dus tikken ze bij het oefenen veel te snel af als het eigenlijk maar net zit of niet. Dat doen ze bij BJJ dus anders.

Stoer doen is geen goed idee

Als we dan eindelijk toekomen aan het oefenen en toepassen van de shimewaza, is dat vaak ook erg volgens het rijtje van Kawaishi. Dat wil zeggen: niet al die series in al die posities op nummer, maar gewoon fijn als je er een stuk of tien kent bij een judoka die netjes stil ligt. Daarmee kom je in een wedstrijd op de grond natuurlijk niet ver, die situatie is totaal anders. Het oefenen van een verwurging in een gecompliceerde rol-en overname-oefening is dan beter, maar dat is dan weer net kata. 

Ik denk dat judoka die goed willen omgaan met shimewaza, beter een jaartje kunnen gaan crosstrainen bij de collega's van BJJ of het klassieke jujutsu. Want dan leer je creatief te zijn en te spelen met de jas, de handen en de positie. Wat Kawaishi leerde, klopt wel natuurlijk, maar in de praktijk zijn er honderden manieren om iemand de hals dicht te snoeren. Het vraagt een heel fijn gevoel en veel ervaring om dat snel en veilig te doen. (Wat overigens ook geldt voor kansetsuwaza, maar dit terzijde.)

Het moet bovendien heel goed worden begeleid, want judoka die niet weten wanneer ze moeten ophouden, zijn levensgevaarlijk bezig. En dat is het gevaar van stoer doen. 

Degene die verwurgt, moet zijn kracht en techniek feilloos doseren. Allereerst mag het strottenhoofd geen millimeter te ver worden ingedrukt anders kan de arme uke daarna niet eens meer zeggen dat het ellendig was. Maar ook de bloedtoevoer naar de hersenen moet niet te lang worden onderbroken. Klontjes in het bloed zijn niet fijn en ook je hersenen willen eigenlijk continu zuurstof om niet heel snel af te sterven. Een judoka die wel even met volle kracht een ander om de hals gaat hangen, heeft het niet begrepen. In een wedstrijd is het fijn als hij snel zit voor de scheids matte kan dénken, maar in oefeningen en randori graag langzaam als je het nog niet fijn beheerst.

Degene die zich laat verwurgen, moet ook heel goed het juiste moment van overgave kennen. Ik werk wel eens met een judoka die panisch lijkt voor shimewaza. Hij vindt het heel leuk om het op mij toe te passen, maar zelf gaat hij spartelen en roepen als je al naar zijn kraag grijpt. Dan is de lol er meteen af. Een judoka moet het gevoel wel toelaten en vooral niet overdreven spartelen. Voor de tori is het ook ondoenlijk als iemand al aftikt voor je kracht hebt gezet, angst is een slechte raadgever in deze. Maar ook degene die niet van wijken wil weten is een ramp. In mijn groep hebben we er ook zo eentje. Als hij paars begint te worden doet hij nog steeds net alsof hij niet zit. Dan ben ik maar de verstandigste want ongelukken moeten we niet hebben. Stoerheid is in twee richtingen rampzalig. Het is geen beheerst spel en men weet dus niet de juiste maat.

Voor de veiligheid is het dus wel leuk, maar wat Helio Gracie zegt, herkennen de meeste judoka dus helemaal niet. 'Gaan slapen' of bewusteloos raken door een verwurging heeft bijna geen enkele judoka ooit meegemaakt. Zover komt het niet. Gelukkig niet zeggen velen dan. Mua. Het zou het normale risico van het spel moeten zijn, en we hebben ook Kappō waza voor als het toch tot slapen komt, maar van dat risico blijven we zó verre dat het er niet meer op lijkt dat dit in essentie een echte uitschakeling wil zijn.

Vanwege die houdingen bij de merendeels totaal onervaren judoka, gaan de shimewaza er geleidelijk aan. Het wordt net zo marginaal in judo als de sutemiwaza. Sommige judoka kennen er een paar heel goed, maar de meesten houden het bij het gewone werk. Ik vind het jammer omdat daarmee weer een stukje van het oude judo en jujutsu verdwijnt en alleen doorgaat in het BJJ... 


zondag 18 juni 2017

Rei. Buigen we voor een ander of voor onszelf?

Japanners kunnen soms wat extreem zijn in hun rituelen. Ik las laatst een verhaal over mensen die een buiging maken naar de telefoon als ze er in spreken, of naar de pinautomaat als deze de flappen uitkeert (van hun eigen rekening!) of ook naar iemand buigen als die weggaat en al met de rug naar de buigende gekeerd is. Dat laatste herkennen we wel. Sommige mensen betonen zelfs respect voor dode dingen. Ik las over een ritueel waarbij mensen een kuyo (供養, een boeddhistisch herdenkingsritueel) houden voor iets simpels als gebroken naalden van het naai-atelier, en deze in een blokje tofu in papier ingepakt in zee afzinken. Als dank voor de bewezen diensten. Wij kennen dat alleen bij overleden huisdieren zo... 

Waarom betonen wij onze eerbied (rei) met een buiging? De verhalen die ik hierboven aanhaal, mogen ons aan het denken zetten. Niet om te gaan denken dat Japanners overdrijven in hun eerbied, maar wel om op het spoor te komen van beweegredenen. Wij denken bij rituelen in de dojo en daarbuiten al snel dat ze alleen zin hebben als anderen ze zien. Mensen die bidden, geloven dat hun God ze ziet tijdens het gebed, en daarom buigen ook moslims zich zevenmaal ter aarde op hun matjes als ze helemaal alleen in de woestijn zijn, en bidden christelijke monniken in hun cellen in hun eentje tegenover een God die ze niet zien. Maar bij andere rituelen doen we ze alleen als mensen het zien. Ik weet van mensen in de uitvaartbranche dat ze de eerbied voor de overledenen alleen uitdrukken als de nabestaanden het zien, maar anders... is die kist gewoon hetzelfde of er nu wel of geen lichaam in zit. En dan gaat het over (dode) mensen, en niet eens over gebruiksvoorwerpen. Je zou zeggen: is die buiging welgemeend als hij achterwege wordt gelaten als niemand het zou zien....?

En dan komen we bij de kern van de zaak. Een buiging is een leeg gebaar als hij niet van binnenuit de buigende mens komt, ongeacht of iemand het ziet. Een buiging doe je niet om een ander een plezier te doen, maar jezelf. Omdat jij gelooft dat je eerbied moet uitdrukken, en niet zelf in het middelpunt van het heelal staat... Een buiging die zo gedaan wordt, is zonder ego, onzelfzuchtig, en komt voort uit de geest. De geest drukt zich in dat lichamelijke gebaar anders uit als in de buiging geest en lichaam echt één zijn, zo veel is duidelijk. Het paradoxale is dus, dat als je buigt voor een ander, je in je eigen persoon groeit.

Wie van binnenuit buigt, toont een innerlijk respect.
Wie alleen buigt voor het oog van de mensen, toont uiterlijk respect. 
In judo en heel het leven, is het zaak om de binnen- en buitenkant tot een eenheid te brengen.
Zo bezien zijn die Japanners zo gek nog niet met al hun buigingen...

zaterdag 17 juni 2017

Tai sabaki 体捌き (3)

Wat tai sabaki (体捌き) is, hebben we al vaak beschreven en er is ook op het internet heel veel over te lezen. Mijn eerdere blogs zijn te vinden via de labels.

Bij tai sabaki zijn er uiteraard meerdere manieren van stappen en inkomen, maar de meest efficiënte is de cirkelbeweging op de voeten, waarbij de snelheid van het roteren en het kunnen meenemen van uke in die beweging, een geweldig effect in de worp kan leggen. Denk aan een tai otoshi, waarbij de kracht van de armen coördineert met de snelle draaibeweging van het hele lichaam, maar het eventueel uitgestoken been soms nauwelijks van belang is. Hoe minder snelheid, hoe meer er van de armen gevraagd wordt (of omgekeerd), zo eenvoudig is het eigenlijk.

Als we tai sabaki oefenen of uchi komi, het bewegen van het hele lichaam op de voeten zodat we een techniek kunnen toepassen, gaat dat heel prima als we dat droog oefenen, zonder contact met een tegenwerkende partner die normaal niets liever doet dan je overnemen. Maar waarom gaat dat bij randori en shiai toch zo veel moeilijker? Is dat alleen een kwestie van snelheid zoals boven beschreven, en timing, debana

Wellicht is het een kwestie van balans. Balans in judo, hangt samen met lichaamshouding, shisei, het natuurlijke staan (shizentai), of het verdedigende staan (jigotai). Wie een stap zet (tsugi ashi of ayumi ashi) beweegt zijn zwaartepunt (hara) mee, heeft zijn 'gewicht' even meer op het ene been dan het andere, en raakt even uit balans. Het is aan de partner om dat moment aan te voelen en daarvan te profiteren. Hoe voelt de ander die balansverstoring aan? Met zijn ogen? Nee. Ogen zien, en voelen niet. Ogen nemen beweging waar, en dat is veel. Maar ook blind judo kent balansverstoring en tai sabaki.

Het is onmogelijk om een judoka te werpen en zijn tai sabaki en worpinzet over te nemen zonder kumi-kata. Dat is ons instrument voor judo, maar ook onze valkuil. Kumi-kata verraadt aan de partner de tai-sabaki of de voorbereiding daarop, en dus ook het moment van je eigen balansverstoring. Het ingewikkelde is bij randori en shiai, dat je dan nauwelijks een vederlichte pakking kunt hebben. De pakking is daar meestal krachtig, de armen staan sterk, en dan wordt het slagen van tai sabaki een kwestie van snelheid en kracht, je partner nét voor kunnen zijn. Krachtige worpen als uchimata zijn niet voor niets zo populair. Want ja, we kunnen wel zeggen dat je eerst een balansverstoring bij je partner moet teweegbrengen voor je een worp inzet, maar in de praktijk breken de meesten de balans van uke pas definitief na of aan het einde van de tai sabaki. En heel vaak daarna ook hun eigen balans, zo tuimelen tori en uke over elkaar heen.
Kyuzo Mifune stond er om bekend dat hij zich niet liet aanvoelen. Zijn handen en armen waren zo soepel, dat ze er niet leken te zijn. Randori met hem was 'vechten met een spook', zo wordt gezegd. Een beetje legendarisch wellicht, misschien was het op de mat ook wel eens minder mooi allemaal.
Wie echter én een goede tai sabaki kan maken én een goede balans kan houden, maar óók niet gevoeld wordt via de handen... is onverslaanbaar. Want de ogen zijn altijd nét iets te laat, vergeleken met de tastzin in judo.

Aikido heeft dat principe iets beter begrepen, zo lijkt het. Daar is 'kracht' bij pakking bijna uit den boze, en dus kun je in aikido vaak een veel mooiere tai sabaki maken waarbij dan ook vaak de afstand (ma-ai) tussen de partners ruimer is en dus de flexibiliteit van de armen anders is. Bovendien letten aikidoka heel goed op hun hara en balans, zodat het stappen niet zo dramatisch hoeft te verlopen voor degene die wil werpen. In dat opzicht is aikido totaal anders dan judo.

Daarom wordt er wel gezegd, dat het oefenen van tai sabaki en uchi komi zinloos is in judo, als er niet tevens héél hard tegelijkertijd wordt gewerkt aan het juiste postuur en de kumi-kata. Je kunt nog zo mooi stappen en inkomen, als je jezelf niet - letterlijk - in de hand hebt. Het lijkt bijna een paradox, dat de bewegingen op je voeten afhankelijk zijn van je handen en je navel om succes te hebben...

zondag 11 juni 2017

Echte vrienden gooien elkaar hard

Als wij denken aan vrienden en vriendschap, dan denken we al heel snel dat we 'lief' met elkaar moeten omgaan. Ik merk zelf dat als ik train met mensen met wie ik ook gewoon bevriend ben, dat het wat kost om diegene die je aardig vindt, ook hard aan te pakken op de mat. Dat doe je toch niet? Iemand met wie je een biertje drinkt, eerst keihard door de mat te gooien? Je bent toch voorzichtig met elkaar? Je wurgt een goede vriend toch niet blauw? Daar respecteer je de ander toch te veel voor? Laat staan dat je hem slaat... of niet dan?

Mijn sensei zegt tegen een van mijn vrienden als wij samen trainen, elke keer 'niet te lief!'. Nou, hij heeft me in zijn lompheid al een paar keer aardig tegen mijn neus geslagen, maar houdt onze vriendschap dan op na enkele 'geweldsincidenten'? Moet ik hem ontvrienden omdat hij niet lief genoeg tegen mij is? Integendeel... het hoort bij het spel en de manier van zoals mannen met elkaar omgaan, dat je er ook plezier aan kunt beleven als het er niet zo zachtzinnig aan toe gaat. Zonder dat ik nou graag pijn lijd of zo, is juist in judo het element 'vriendschap' en 'partnerschap' een basis-element van vertrouwen, en dus is het juist grappig als je elkaar dan zo hard mogelijk kunt gooien zonder elkaar te beschadigen. Een van de judoka in onze groep vindt het daarom een uitdaging om - als we de dikke matten gebruiken - door al zijn favoriete maten met kata guruma op volle snelheid te worden geworpen. Ik snap hem.

Daarom vind ik het stukje van Christopher Caile wat ik hier vertaal uit BlackBelt Magazine ook een treffend verhaal. Al zullen sommige judoka wel even met de ogen knipperen misschien...
Het was 1961 en ik woonde in Tokyo, Japan om karate te leren onder Mas Oyama. Oyama's Kyokushinkai organisatie was toen nog klein. Zijn belangrijkste trainingsruimte was een voormalige danszaal in een oud houten gebouw in een wijk van Tokyo die bekend is als Ikibukuro en ongeveer dertig man van ons kwam daar drie avonden per week.
De training was moeilijk, bijna wreed, vooral het vrije gevecht - blote handen zonder bescherming, ook niet voor de edele delen - en de doelen waren ongelimiteerd. Als nieuwe student werd je binnengeleid in het systeem en ik moest elke dag er onder door, neergeslagen, in mijn kruis en gezicht. Ik had altijd pijn en een aantal van de zwarte banders leek wel sadistisch.
Op mijn eerste dag in de dojo, nam Oyama me terzijde en stelde me voor aan een jonge Japanse student met de naam Tadashi Nakamura. Al snel werden we vrienden en we ontmoetten elkaar voor de training. We spraken elkaars taal niet best, dus gebruikten we onze handen en we hadden allebei een woordenboek. Na verloop van tijd leerden we met elkaar te communiceren met een unieke hybride taal van gebaren, woorden en gelaatsuitdrukkingen. Na een tijdje was hij mijn beste vriend in Tokyo.
Bij de training echter, hield Nakamura (toen tweede dan) het schip strak op koers. Als Oyama er niet was gaf hij de lessen. En bij de randori gaf Nakamura geen duimbreed toe. Zijn roundhouse kick landde zo vaak en zo hard in mijn maag dat je zou denken dat hij het er om deed. Hij was technisch zeer begaafd en het leek wel alsof ik nooit kon ontsnappen aan zijn vuisten, zijn stompen en trappen.
Op een dag, na een paar maanden training, zaten we soba te eten (noodle-soep) voor de les. Ik vroeg hem: "Nakamura, waarom sla je me altijd zo hard?" Zijn antwoord verbaasde me. "Omdat ik je vriend ben," zei hij.
Het kostte me langere rijd om te begrijpen wat hij zei, maar geleidelijk realiseerde ik me dat wanneer hij me sloeg tijdens de les, het een beheerste klap was. Ik had K.O. kunnen gaan, of alle lucht uit mijn longen laten ontsnappen, maar in tegenstelling tot anderen, werd ik door hem nooit serieus geblesseerd. Dat was bij anderen wel anders. 
Na een tijd begreep ik dat hij gelijk had. Als je traint in een martial art, help je op een bepaald niveau je partner niet als je te lief met hem omgaat, of te weinig kracht in je aanvallen legt.(...)
Ik heb heel wat lessen bij talloze martial arts scholen gezien, karate, aikido, judo, kung fu, etc. Als een partner een oefening doet alsof hij op een soort tai chi school zit -- langzaam en te ver verwijderd, is het niks. Als je naar het hoofd slaat, moet je er niet naast slaan, want dan leert je partner niets.
Hoewel je dus nooit met opzet een partner in gevaar mag brengen met een techniek, moet die techniek wel kloppen qua snelheid, kracht en afstand, afgemeten aan het niveau van de ander. Dat alleen kan je leren groeien in sterkere en realistische technieken. Als een student echter leert om alleen halfslachtige en onechte aanvallen te weerstaan, zal hij in de echte wereld van een koude kermis thuiskomen als de anderen niet zo lief zijn. De aanvaller verpest bovendien zijn eigen houding als hij te vaak technieken slecht uitvoert. Denk aan het oude gezegde: "Je wordt wat je oefent". (...)
Dus als je een andere hooggeplaatste budoka tegenover je hebt, wees dan geen 'lieve' (zwakke) partner -- laat je partner echt aanvallen en verdedigen. Dan ben je een echte vriend.

zondag 4 juni 2017

Echte sport

Wat is het kenmerk van echte sport? Is dat niet dat je opgaat en geniet van het spel waar je in zit? Welke rol je ook hebt op het veld of de mat. Niet iedereen is spits of de sterspeler. Niet iedereen kan winnen. Maar als je houdt van het spel vind je het heerlijk om het te doen.

Die houding zou ook de basis mogen zijn voor 'sportiviteit'. Je gunt elkaar de lol van het spel, en je doet niets wat elkaars plezier zou bederven. Je gaat voor de zege, maar niet met het onderling plezier als prijs.

Het probleem met de meeste sporten is, dat het onderling plezier van de beoefenaars vaak niet meer op de voorgrond staat, maar het genot van de toeschouwers. Veel populaire sporten zijn een beetje als de Britse paardenrennen. Wat die paarden doen is niet zo interessant (al wordt daar dik voor betaald) want de weddenschappen, die tellen. Het plezier gaat over de rug van de deelnemers heen en het genot van de sport is net zo passief als het spel op een fruitautomaat.

Voetbal is al decennialang in de ban van het grote geld en de massa's die hun hele leven lijken in te zetten om... te kunnen kijken. O ja, er staan nog elke week massa's mensen op het veld (gelukkig) maar de volkssport is vooral een kijksport. Wat ook geldt voor de Tour de France en de Grand Slams in de tenniswereld. 

Het wordt pas echt erg als de toeschouwers in een soort tribale supporterssfeer komen, waarbij de ene stam tegen de andere lijkt te willen vechten, bijna ongeacht wie er het spel speelt. Het is vermaak voor velen maar de dood van de sport. 

Voor de judowereld zou het goed zijn als ze steeds zou terugkeren naar haar roots. Judo moet je doen, moet je beleven. Het is een weg die je gaat, actief. Je bent niet op weg als je langs de kant staat te kijken. Je moet op je weg ook niet steeds afgeleid worden door wie langs de kant staan te roepen, maar je focussen op degenen met wie je op weg bent. Je kunt de weg ook niet gaan als je de ander van de weg wilt drukken, of anderen strategisch wilt laten verongelukken (of straffen aansmeren). De verkeersregels op de judoweg zijn ingegeven door het welzijn van elkaar en plezier onderweg. 

In die zin is judo ook een echte... sport.